De Nieuwe Haagse Passage wordt het sluitstuk van een grootschalige vernieuwingsoperatie rond de Grote Marktstraat, vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw een belangrijke doorgaande route waarlangs alle grootschalige warenhuizen zich hadden gevestigd. Op deze locatie verrees rond 1906 reeds het grote winkelmagazijn Grand Bazar de la Paix, maar vanaf 1930 ontwikkelde de Grote Marktstraat zich echt tot winkelboulevard. De Nieuwe Haagse Passage verrijst in een wijk die van oudsher in het teken stond van ambacht en nijverheid en vanaf de zeventiende en achttiende eeuw zich ontwikkelde tot een echte handelswijk. Goed bewaard gebleven sporen van dit verleden kwamen eerst aan het licht tijdens een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven dat door ADC ArcheoProjecten is uitgevoerd. Omdat de nieuwbouw volledig wordt onderkelderd en behoud in situ niet mogelijk is, is het onderzoek opgeschaald naar een definitief archeologisch onderzoek in de vorm van een vlakdekkende opgraving.Het plangebied is gelegen in het veengebied van de strandwalvlakte direct ten zuiden van de strandwal waarop het centrum van Den Haag ligt. Het veen wordt in het plangebied afgedekt door een dik pakket antropogene ophogingslagen. De oudste vondsten die in de top van het veen en in de vroegste ophogingslagen zijn aangetroffen, dateren uit de Late Middeleeuwen en vormen de vroegste getuigen van menselijke activiteiten in het huidige plangebied. Om dit veengebied geschikt te maken voor bewoning was ontwatering van het veen, door middel van het graven van afwateringsgreppels en sloten, en ophoging van het terrein noodzakelijk. Getuige het vondstmateriaal vonden deze activiteiten op zijn vroegst in de tweede helft van de veertiende of eerste helft van de vijftiende eeuw plaats.Omstreeks het midden van de veertiende eeuw werd het terrein mogelijk reeds voor bewoning geschikt gemaakt. Toch lijkt de bewoning op basis van het aantal vondsten pas goed in de tweede helft van de vijftiende eeuw op gang te zijn gekomen. De oudste sporen in het plangebied zijn twee evenwijdig aan elkaar lopende greppels die in het noordoostelijke deel van het plangebied werden aangetroffen. De greppels zijn ingegraven in de top van het veen en zijn haaks op de Voldersgracht georiënteerd. Op basis van het uit de greppels verzamelde vondstmateriaal en de oversnijdingen kan gesteld worden dat de greppels uiterlijk voor 1550 buiten gebruik moeten zijn geraakt. Waarschijnlijk hebben deze greppels een functie gehad in de afwatering van dit veengebied. Mogelijk hebben één of beide greppels ook als perceels- of erfgrens gediend of heeft hier een pad tussen gelopen. De oriëntatie van de beide greppels komt overeen met de percelering van de gebouwen/erven op de kaart van Elandts uit 1570 haaks op de Voldersgracht.In het centrale en noordoostelijke deel van het plangebied zijn op vlak 2 verschillende sporen aangetroffen die erop wijzen dat dit deel van het onderzoeksterrein in de vijftiende, zestiende en wellicht nog in de vroege zeventiende eeuw in gebruik was als achterterrein of achtererf. Hierop wijzen zes houten tonnen die als beerput hebben gefunctioneerd, afvalkuilen, een mestkuil en een houten mestbak.Uit de vijftiende en zestiende eeuw zijn geen sporen van bebouwing gevonden in het plangebied, maar de beertonnen en afvalkuilen wijzen wel op bewoning in de directe omgeving. Op de kaart van Elandts uit 1570 en de kaart van Bos en Van Harn uit 1616 is goed te zien dat er in deze periode huizen gesitueerd waren langs de Voldersgracht en de 1e Haagpoort.In de vijftiende eeuw beleefde de lakennijverheid in Den Haag haar hoogtepunt en dit gebied was het centrum van de lakenproductie. De namen Voldersgracht, Verwerssloot en Vellewasserssloot wijzen nog op dit verleden en tonen aan dat met name volders en ververs hier gevestigd waren. Archeologisch zijn er in het huidige plangebied echter nauwelijks aanwijzingen gevonden die wijzen op lakennijverheid. Er is één Haags lakenloodje gevonden en fragmenten van waarschijnlijk twee knijpscharen. Uit de stort van het nabijgelegen tramtunneltracé zijn door amateurarcheologen wel relatief veel lakenloodjes gevonden.De vroegste sporen van baksteenbouw die in het plangebied werden aangetroffen, dateren mogelijk al uit de late zestiende eeuw, maar zeker uit de vroege zeventiende eeuw. Uit deze periode zijn overblijfselen van vier bakstenen huizen gevonden die gedocumenteerd zijn als huis 1, 8, 9 en 10. Drie hiervan lagen in het noordoostelijke deel van het plangebied aan de Voldersgracht zijde, waarvan huis 8 direct langs de Voldersgracht gesitueerd was. Huis 1 werd aangetroffen in het westelijke deel van het onderzoeksgebied en lag langs de 1e Haagpoort.Een relatief groot pand langs de Voldersgracht (huis 8) dateert mogelijk al uit de late zestiende eeuw en bleef bewoond en in gebruik tot het begin van de twintigste eeuw. Bij het grote pand aan de Voldersgracht horen twee beerkelders, waaruit het grootste deel van het vondstmateriaal van de opgraving vandaan komt. De vulling van de beerkelders beslaat een vrijwel continue gebruiksperiode van bijna twee eeuwen, tussen 1600 en ca. 1775. Het gehele vondstassemblage wijst zeker niet op de allerarmste lieden uit de toenmalige samenleving. Echter, ook vondsten die wijzen op een hoge mate van welstand ontbreken volledig. Het ligt dan ook voor de hand dat de vondsten afkomstig zijn van lieden die behoorden tot de brede middenlaag van die dagen.Ten westen van dit grote pand werden restanten aangetroffen van twee zeventiende-eeuwse gebouwen, huis 9 en 10. Bij huis 10 hoorde ook een waterkelder. Door de bouw van een huizenblok in de late zeventiende of vroege achttiende eeuw op deze locatie en door latere verstoringen van het warenhuis zijn beide gebouwen enigszins gefragmenteerd bewaard gebleven. Wel kon worden opgemaakt dat deze huizen relatief groot waren, zeker ten opzichte van de later gebouwde hofwoningen of cameren, en noordoost-zuidwest georiënteerd waren. Op de kaart van Elandts uit 1570 is langs de Voldersgracht één rij huizen zichtbaar, maar op de kaart van Bos en Van Harn uit 1616 zijn achter deze rij huizen verschillende gebouwen herkenbaar met dezelfde oriëntatie als de gebouwen die hier zijn opgegraven.Het aangetroffen vondstmateriaal bevestigt deze vroeg zeventiende-eeuwse datering. De jongste houten beerput kan waarschijnlijk aan één van deze twee gebouwen worden toegeschreven. De huizen worden aan het eind van de zeventiende eeuw gesloopt om plaats te maken voor een huizenblok van vijf kleine hofwoningen of cameren. Huis 1 bevond zich langs de 1e Haagpoort.Aan het eind van de zeventiende of het begin van de achttiende eeuw wordt op het achterterrein van het grote pand langs de Voldersgracht een huizenblok van vijf kleine hofwoningen of cameren gerealiseerd.Het meest oostelijke pand van dit huizenblokje grensde direct aan de achtergevel van het grote huis aan de Voldersgracht en lag ten westen van de twee beerkelders. Deze huizen waren zogenaamde cameren, kleine lage huizen met één woonlaag. De huisjes zijn niet groter dan ca. 5,25 bij 3,3 m. Elke camer kende een onderverdeling in twee verschillende ruimten met een woongedeelte in het zuiden en een kleine bijkamer of mogelijke keukenruimte aan de noordkant. In het woongedeelte van bijna elk huisje is een aspot aangetroffen. Tegen de noordgevel van de huisjes aan zijn in een latere fase kleine kelders aangebouwd. De toegangsdeur tot de hofwoningen bevond zich waarschijnlijk bij alle huisjes in de zuidwest hoek, aangezien bij twee hofwoningen op deze locatie de drempel van de toegangsdeur werd aangetroffen.Verschillen in welstand kunnen archeologisch worden aangetoond aan de hand van de woonlocatie, het type en/of grootte van het huis, het huisraad van de bewoners (anorganische vondsten van gebruiksgoed zoals keramiek, glas etc.) en de resten van hun maaltijden (organische vondsten in de vorm van zaden, pitten, dierlijk bot en schelp- en schaaldieren). In Den Haag bestaat er een duidelijk verschil in welstand en sociale status tussen bewoners op het zand (bovenop de strandwal) en de bewoners van het veen.Op het zand, bijvoorbeeld aan het Lange Voorhout, woonden de zeer welgestelden, terwijl in het veen overwegend tamelijk armoedige mensen woonden.Toch kunnen er ook in het huidige plangebied, gelegen in het veen, verschillen in welstand worden aangetoond. Wat mogelijk begon als een wat rijkere bewoning in de zestiende eeuw lijkt al vrij snel te zijn verworden tot een woonplaats van sociale middengroepen en de minder bedeelden van weleer. De laatste woonden in eenvoudige huisjes aan een steeg. Ze leefden rond een centrale haardplaats waarop een open haardvuur brandde. Als ze gingen slapen, schoven ze de nog gloeiende kooltjes in een aspot.Hun huisraad bevatte onder meer het nodige rood- en witbakkende aardewerk, terwijl hun pronkgoed bestond uit met slib versierd aardewerk en majolica. Verder liet hun leven relatief weinig sporen na.Probleem is dat de juist op dit soort locaties woonachtige lieden zich archeologisch vaak maar moeilijk laten vatten. Meestal ontbreekt het bij camers bijvoorbeeld aan beerputten en ook afvalkuilen zijn door de dichte en kleinschalige bebouwing betrekkelijk zeldzaam. De kleine camers zelf zijn echter ook al een aanwijzing voor een tamelijk armoedig bestaan.De lieden uit de middenlaag woonden in een groter huis. Van hun levens getuigen vooral laat zeventiende en achttiende-eeuwse vondsten. Hun afval is onze voornaamste bron van informatie. Zowel het organische als anorganische vondstmateriaal wijzen op enige welstand van de bewoners van het grotere pand aan de Voldersgracht, maar zeker geen hoge sociale status.Uit historische bronnen weten we dat vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw zich joden in Den Haag vestigden in het handelsbuurtje rond de Voldersgracht. De meesten woonden in de sloppen van de St. Jacobstraat, de Lange Gracht (later de Gedempte Gracht) en de Voldersgracht. Joodse en niet-joodse Hagenaars woonden in deze buurt naast elkaar in de sloppen of hofjeswoningen, rijen eenkamerwoningen op de achtererven van de huizen. Vanwege het gezamenlijk gebruik van beerputten en beertonnetjes (die werden opgehaald waardoor het afval archeologisch gezien is verdwenen), is het hier niet mogelijk de joodse bewoners op grond van specifiek afval te onderscheiden van hun christelijke buren. Ook het huidige archeologische onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd die eenduidig wijzen op joodse bewoning in het plangebied.
Van ambachts- en handelswijk tot Nieuwe Haagse Passage
Date Submitted: 2013-08-05