ADC ArcheoProjecten heeft in december 2015 en januari en februari 2016 een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Benedenkerkseweg 125 te Stolwijk, gemeente Krimpenerwaard. De aanleiding voor het onderzoek betreft de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied zich in de Krimpenerwaard bevindt, een voormalig veengebied dat zich tussen Hollandse IJssel, de Lek/Nieuwe Maas en de Vlist uitstrekt. De natuurlijke bodem bestaat hoofdzakelijk uit bosveen en komklei. Er zijn ter plaatse van het plangebied geen aanwijzingen voor fossiele stroomgordels, crevasses en/of rivierduincomplexen in de ondergrond. Archeologische resten uit de Prehistorie, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen worden daarom niet verwacht.In de Late Middeleeuwen werd het gebied op grote schaal ontgonnen en in gebruik genomen voor de landbouw. De bewoning concentreerde zich op de koppen van de percelen langs ontginningsassen, waaronder aan beide zijden van huidige Benedenkerkseweg. Deze as dateert uit de laatste fase van de ontginning die zich in de 12e eeuw voltrok.Door ontwatering en de daaraan gerelateerde veenoxidatie en inklinking kregen de bewoners in toenemende mate te maken met hoge grondwaterstanden. Hierdoor werd men gedwongen de woonplaatsen op te hogen met als gevolg dat langs de ontginningsbasis van de Benedenkerkseweg een reeks huisterpen ontstond. Eén van de huisterpen bevindt zich in het plangebied en is op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) aangegeven als terrein van hoge archeologische waarde.Ter plaatse moet daarom rekening worden gehouden met de aanwezigheid van opgebrachte kleilagen met daarin bouwmateriaal en fragmenten van allerlei gebruiksvoorwerpen, die informatie kunnen geven over de bewoningsgeschiedenis van de locatie. Voorts zijn funderingsresten van voorgangers van de huidige boerderij aan te treffen. Hierbij moet worden opgemerkt dat als gevolg van de bouw van agrarische opstallen en het uitgraven van kelders en putten in de 19e en 20e eeuw mogelijk (plaatselijk) sprake is van bodemverstoring. Ook grondverzet ten behoeve van de verplaatsing van de oprit kan hebben geleid tot verstoring van de bodem.Teneinde deze verwachting te toetsen en waar nodig aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat de natuurlijke ondergrond uit zwak kleiig bosveen bestaat. Dit veen is kenmerkend voor rivierkommen waarin afzetting van voedselrijk slib plaatsvond. Het bovenste deel is volledig veraard als gevolg van ontwatering en menselijk gebruik.In het noordelijk deel van het plangebied (boring 1) zijn ter plaatse van de verwachte huisterp opgebrachte klei- en veenlagen aangetroffen met daarin fragmenten baksteen en twee aardewerkscherven. In de overige boringen zijn geen lagen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met een huisterp. Wel is plaatselijk sprake van concentraties (sub)recent puin, dat is opgebracht ter versteviging van het erf of is gestort om een watergang te dempen.
Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek