Bij een toevallige inspectie van het uitgegraven wegcunet voor de Burgemeester Brokxlaan in Tilburg werden in augustus 2013 archeologische bewoningssporen waargenomen. De vondst werd gemeld bij de gemeente Tilburg en door een snelle actie en met medewerking van de uitvoerende firma KWS kon een tweedaags noodonderzoek (een Archeologische Begeleiding onder Protocol Opgraven) worden uitgevoerd.Het onderzoeksgebied is gelegen aan de noordzijde van het centraal station van Tilburg. In landschappelijk opzicht is hier sprake van een zuidwest - noordoost georiënteerde dekzandrug, die geleidelijk naar het noordwesten en noorden afhelt. Naar het zuiden toe gaat deze rug over in de flanken van het beekdal van de Leije/Voorste Stroom. Bodemkundig is de bebouwde kom van Tilburg, waarbinnen het onderzoeksgebied gelegen is, niet gekarteerd maar uit extrapolatie kan de aanwezigheid van een enkeerdgrond worden verondersteld. In archeologisch opzicht zijn van het onderzoeksgebied geen vindplaatsen bekend. Een rijker archeologisch gebied bevindt zich in het zuidelijke, naar de Leije aflopende, deel van het landschap, waar grootschalig onderzoek veel bewoningssporen uit meerdere perioden heeft aangetoond. Daarbij zijn o.a. nederzettingssporen uit de bronstijd, ijzertijd en vroege en late middeleeuwen aan het licht gekomen. Ook zijn er enkele grafvelden gedocumenteerd.De afgelopen decennia maakte het onderzoeksgebied deel uit van Den Atelier/De Werkplaats, een groot terrein aan de noordzijde van de spoorlijn waar het rollend materieel van de NS werd onderhouden en gerepareerd. De werkplaats is verplaatst naar het bedrijventerrein Loven-Noord en het gebied wordt heringericht tot woongebied. De Burgemeester Brokxlaan vormt in de nieuwe planvorming de noordelijke ontsluitingsweg voor het centraal station. Van het wegcunet voor de zuidelijke rijstrook van de Burgemeester Brokxlaan werd op 4 en 5 september 2013 een deel van circa 100 (oost-west) bij een breedte van 9 meter (noord-zuid) gedocumenteerd. In het vlak werden 65 archeologische sporen vastgesteld, grotendeels paalsporen, kuilen en enkele greppels.In de profielen kon in de bodemopbouw de aanwezigheid van een oud plaggendek worden gedocumenteerd, onder een recent verstoorde bovenlaag. De C-horizont had een sterk lemig karakter met lichte zandige bijmenging en was afgedekt met een dunne laag dekzand. In het oostelijke deel van het opgravingsvlak werd een natuurlijke depressie aangetroffen.In de sporenconstellatie kon een westelijke en oostelijke concentratie worden herkend. In de westelijke concentratie konden door het beperkte onderzoeksareaal mogelijke structuren niet eenduidig worden aangewezen. Wel was aannemelijk dat zij onderdeel van gebouwen hebben uitgemaakt. Deze sporen hadden een sterk gevlekte zandig-lemige vulling met verbrande leem. In het oostelijke deel van de opgraving werden enkele sporen gedocumenteerd, die een homogenere, donkergrijze, licht humeuze vulling hadden. Hierin kon eveneens een spieker of berg worden vastgesteld. De aangetroffen greppels hadden overwegend een noord-zuid oriëntatie en mogen als perceleringsgreppels en/of ontwateringsgreppels worden geïdentificeerd. Bij het onderzoek werd slechts een beperkt aantal vondsten aangetroffen, voornamelijk aardewerk en natuursteen. Het aardewerk bestaat uit kogelpoten Pingsdorf aardewerk en is globaal te dateren in de 10e – 12e eeuw, met een lichte voorkeur voor een datering in de 11e eeuw. 14C onderzoek van een tweetal houtskoolmonsters leverde een meer precieze datering op in de tweede helft van de 10e eeuw tot de eerste helft van de 11e eeuw. Het botanisch onderzoek van twee grondmonsters leverde geringe aanwijzingen voor cultuurgewassen (gerst en rogge), voor het gebruik van eik en gewone es als constructiehout (hoewel hiervoor geen sluitend bewijs kon worden geleverd) en voor de aanwezigheid van zowel droge als wat vochtigere heidevelden (struik- en dopheide), matig voedselrijke akkers en erven en een voedselrijke natte tot vochtige laagte in de directe omgeving van de nederzetting. Het geheel aan (bewonings)sporen wordt geïnterpreteerd als de randzone van een boerenerf. In hoeverre hier sprake is van eenmalige geïsoleerde bewoning of dat er meerdere erven in de nabijheid hebben gelegen is nog onduidelijk. Mogelijk betreft het een Einzelhof.Als kenniswinst kan worden vastgesteld dat de voorheen als marginaal beschouwde gronden van het Plateau van Tilburg toch meerdere fasen van bewoning kunnen hebben gekend. Met daarbij de aantekening dat bij een verstoringsdiepte tot circa een meter beneden het maaiveld de archeologische potentie van een terrein niet moet worden afgeschreven.