Conclusie en AanbevelingenTijdens een eerste fase van een IVO door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Laarveld, zijn 146 sleuven aangelegd met een totaaloppervlak van 17.010 m2. Het onderzoek heeft twaalf archeologische vindplaatsen opgeleverd. Het gaat om één grafveld uit de Midden/Late IJzertijd (vindplaats 1), bewoningssporen uit het tijdvak Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen (vindplaats 3, 4, 7, 9 en 11) en erven uit de Volle Middeleeuwen (vindplaats 2, 5, 6, 8, 10 en 12). De vindplaatsen zijn op grond van zowel de fysieke als inhoudelijke kwaliteit hoog te waarderen en in principe behoudenswaardig. Vindplaats 3 is een uitzondering, vooral vanwege de relatief lage dichtheid aan sporen.Het behoudenswaardige karakter van de vindplaatsen in het plangebied impliceert twee opties voor de omgang met de archeologische resten. De eerste is behoud van de vindplaatsen in situ, ofwel het beschermen ervan als archeologisch monument. Het probleem voor de opdrachtgever bij deze optie is natuurlijk dat de ontwikkeling van delen van het plangebied belemmerd kunnen worden. Oplossingen als 'archeologie-vriendelijk' bouwen of het inrichten van vindplaatsen als groenvoorzieningen, lijken in dit geval geen reële oplossingen. Als gevolg van het dunne akkerdek over de vindplaatsen zullen deze altijd (deels) verstoord worden door kabel- en leidingsleuven, reductieverschijnselen onder weg- en erfverharding, onder bebouwing of de wortelwerking van bomen en struiken. Los hiervan ontstaat de situatie dat tot in de verre toekomst beperkingen bestaan ten aanzien van het gebruik van de betreffende arealen.Indien besloten mocht worden tot behoud ex situ, ofwel het uitvoeren van een Definitieve Archeologische Opgraving (DAO), zijn verschillende onderzoeksstrategieën mogelijk. Een eerste is het integraal opgraven van alle vindplaatsen volgens de 'standaard-methode', waarbij alle sporen worden onderzocht en vondsten verzameld. Een tweede strategie is een meer 'extensieve', waarbij vindplaatsen wel compleet worden opengelegd en opgetekend, maar waarbij bij het onderzoek van de sporen een selectie wordt gemaakt in het licht van de reeds bestaande kennis over de micro-regio Weert-Nederweert. Wil een dergelijk onderzoek wetenschappelijk verantwoord zijn, is het van belang dat het wordt ontworpen en uitgevoerd vanuit een grondige kennis van de archeologie van de micro-regio en het Zuidnederlandse dekzandgebied. Ten aanzien van de vindplaatsen waarvan de datering vooralsnog niet duidelijk is (4, 7 en 9) is het tenslotte mogelijk tijdens een DAO, na het openleggen van werkputten, te beslissen over de te volgen onderzoeksstrategie.
Date: 30-01-2006 (aanvang onderzoek)