Binnen deellocaties 3 en 4 komt een strandwal voor met een flank aan de noordwestzijde waar ook een klein duin voor ligt. Ook blijkt uit de boringen dat aan de zuidoostzijde van de strandwal een laagte in de strandwal ligt. Na het ontstaan van de strandwal en het duintje stijgt de grondwaterspiegel en vindt er veenvorming plaats in de strandvlakte aan de noordwestzijde en in het dal in het zuidoosten. Dit veen groeit op tegen de strandwalflank, maar de top van het duintje en de strandwal worden niet bedekt.Gelijktijdig met de veenvorming is ook de strandwal deels begroeid en vormt zich een bodem (humeuze laag) in de top van de strandwalafzettingen.Door de ontbossing van de strandwal in waarschijnlijk de IJzertijd/ Romeinse Tijd gaat het zand van de top verstuiven. Dit zand bedekt grotendeels het veenpakket in het dal in het zuidoosten (door de meest voorkomende windrichting), maar ook in het noordwesten van deellocatie 4 komt op een deel van het veen een laag stuifzand voor.Na de veenvorming is er in de Vroege Middeleeuwen een overstroming die via kreken een laagje klei afzet op het veen en het duintje ten noordwesten van de strandwal. Hierna is de natuurlijke ontwikkeling onduidelijk doordat alleen nog antropogeen beïnvloede bodemlagen voorkomen. Deze antropogene lagen betreffen een historisch ophogings-/ verstoord pakket in het noordwesten van het onderzochte gebied en een geroerd pakket in het zuidoosten. Het ophogingspakket is waarschijnlijk gerelateerd aan de bewoning in het gebied in de Nieuwe Tijd, waaronder het seminarie dat sinds het einde van de 18e eeuw in het onderzochte gebied heeft gestaan. Het geroerde pakket is waarschijnlijk veroorzaakt door het veranderen van de tuininrichting en de aanleg van de oprijlaan.