Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek kan worden gesteld dat binnen het plangebied twee zones aanwezig zijn waar nog een BC-horizont aanwezig is. In het resterende deel van het plangebied wordt de bodemopbouw gekenmerkt door een A-C opbouw. De intacte zone zoals geformuleerd in het vooronderzoek (zone met restant BC-horizont) blijkt aanzienlijk kleiner en strekt zich minder ver naar het zuidwesten en oosten uit. Door diverse bodemingrepen zoals ontginning, egalisatie, sloop van boerderij, rooien van bomen, de aanleg van het transferium enz. is de bodem verstoord. Deze verstoringen reiken tot (diep) in de C-horizont. Er werd geen vindplaats aangetroffen binnen het plangebied. Wel werden een moderne afwateringssloot (S1), uitloging van een spoor (S3) en het restant van een klein spoor (S5) aangetroffen. De overige spoornummers (S2, S4, S6 en S7) zijn van natuurlijke aard. De moderne sloot S1 heeft geen relatie met sporen 3 en 5. Of er een verband is tussen spoor 3 en 5 is niet te duiden. Het lijkt om solitaire sporen te gaan, omdat in de omliggende sleuven, ondanks extra aandachtige inspectie van het vlak, geen nadere sporen werden waargenomen. Door het ontbreken van vondstmateriaal en doordat de bovengrond is geëgaliseerd, is geen uitspraak over datering te doen. Door de mate van verstoring van de bodem zijn ook geen nadere sporen meer te verwachten. Het blijft dan ook onduidelijk of er een relatie bestaat met het nabijgelegen urnenveld uit de periode late bronstijd-vroege ijzertijd (AMK-terrein 251) welke zich ten noordoosten van deze sporen bevindt. De aangetroffen sporen zijn gewaardeerd en aangemerkt als niet behoudenswaardig. Voor het plangebied luidt het advies dat geen verder onderzoek noodzakelijk wordt geacht.