Bij het uitvoeren van archeologische begeleiding tijdens de aanleg van een helofytenfilter in de Groningse wijk Vinkhuizen werden paalkuilen en een sloot waargenomen. Deze onverwachte sporen, daterend uit het begin van de jaartelling, waren dusdanig interessant dat er werd besloten tot een opgraving. In overleg met de betrokken partijen werd besloten dat een terrein van 0,7 hectare zou worden opgegraven volgens het bestek van het geplande helofytenfilter, om zo de voortgang van het werk zo min mogelijk te belemmeren en tegelijkertijd de archeologische sporen vast te leggen.De opdrachtgever voor de opgraving was de gemeente Groningen. Het onderzoek is uitgevoerd van 31 januari tot en met 18 februari 2005.In samenwerking met Dr. P.C. Vos van TNONITG zijn op 17 februari diverse profielen afgestoken en beschreven.ConclusieOp het onderzoeksterrein is een deel van een vlaknederzetting aangetroffen uit de Late IJzertijd/Romeinse Tijd. Het betreft perceelsloten met een noordwestzuidoost orientatie die minimaal drie percelen omsluiten. Op deze percelen bevinden zich resten van twee schuren, een vermoedelijke spieker die mogelijk grenst aan een boerderij, en een veekraal. De veekraal bestaat uit een ringsloot, waarbij het omgrachte terrein is afgesloten met een houten constructie. Van dergelijke veekralen zijn geen parallellen bekend. Aan de hand van de vondst van weefgewichten en netverzwaringen, in combinatie met de vondst van botmateriaal van rund, schaap/geit en paard en een maalsteen ligt het voor de hand te veronderstellen dat op deze boerennederzetting een gemengd bedrijf werd gevoerd dat geent was op zelfvoorziening.Op het terrein is geen huisplaats aangetroffen, maar gezien de grote hoeveelheden aardewerk die uit de sloten geborgen is moet de kern van de nederzetting in de directe nabijheid gelegen hebben. De aanwezigheid van een mogelijke paalspieker aan de westrand van de opgraving die vermoedelijk rechtstreeks kan worden gekoppeld aan een boerderij maakt het aannemelijk dat deze kern zich meer richting westen moet hebben bevonden. Ook scherfmateriaal en een maalsteen direct onder de bouwvoor in de werkputten 1 en 2 vormen hier aanwijzingen voor. Waarnemingen tijdens de archeologische begeleiding na het beeindigen van de opgraving hebben aangetoond dat het nederzettingsterrein zich bovendien in zuidoostelijke richting voortzet. Dit sluit aan bij het slotenpatroon: de sloten in het terrein lopen noordwest-zuidoost of haaks daarop. Noch in het noordoostelijk, noch in het zuidwestelijke deel van het terrein zijn sporen van menselijke activiteit waargenomen.Aan de hand van de in het vlak en in de wandprofielen aanwezige gereduceerde veenlaag kan geconcludeerd worden dat men op het veen gewoond heeft. De dikte van de veenlaag in de tijd van de bewoning heeft tussen de 30 en 50 centimeter bedragen. Rond de stad Groningen is een groot aantal huisplaatsen uit de Late IJzertijd en Vroeg-Romeinse tijd bekend. Ook zijn er bewoningssporen uit deze perioden bekend van de Hondsrug, en de evenwijdig aan de Hondsrug liggende zandrug van Rolde/Tynaarlo. Deze laatste zandrug ligt slechts enkele honderden meters verwijderd van de opgraving, en even ten noorden van Hoogkerk duikt deze rug weg onder het kleigebied. Een aantal van deze nederzettingen is opgegraven. Al deze huisplaatsen bevinden zich op kreekruggen, aan de rand van het kweldergebied, op de overgang van zoet naar zout. Met deze nieuwe vindplaats is echter aangetoond dat er ook op het veen in de Vroeg-Romeinse Tijd bewoning mogelijk was.
Date: 2006