Steentijdsites langs de Maas, Hoogwatergeul Well-Aijen, Werkvak 2. Inventariserend veldonderzoek

DOI

In opdracht van de provincie Limburg heeft BAAC bv van 1 maart tot en met 9 september 2011 een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd in werkvak 2 van het plangebied Hoogwatergeul Well- Aijen (gemeente Bergen). In het kader van het project “De Maaswerken” wordt hier een hoogwatergeul gerealiseerd, waardoor een gebied van 160 hectare volledig en tot op grote diepte op de schop gaat. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlak van 56,5 hectare. Hiervan is in het huidige onderzoek in totaal 13.232,5 m² onderzocht. Het doel van dit onderzoek is om nog niet-ontdekte sites op te sporen, alsmede om de landschappelijke context van de sites vast te stellen. De nadruk tijdens het onderzoek ligt op de vindplaatsen uit het meso- en neolithicum. De vindplaatsen uit andere periodes zijn slechts extensief onderzocht. Hieronder worden de bevindingen per periode kort beschreven. Het onderzoeksgebied is opgedeeld in drie deelgebieden: deelgebied Noord, deelgebied Midden en deelgebied Zuid. In ieder deelgebied is een kronkelwaardrug aanwezig met zijn eigen bewoningsgeschiedenis. Abiotisch landschap In het vroeg-Holoceen heeft de Maas zich sterk ingesneden en een nieuwe dalvlakte gevormd. In het plangebied is dan sprake van een kronkelwaard met aan de oostzijde een vroeg-holocene restgeul van de Maas en aan de westzijde de actieve geul van de huidige Maas. De kronkelwaard is in de loop van de tijd gevormd door westwaartse migratie van de Maas, die daarbij een licht golvend reliëf heeft gevormd. Dit reliëf zal in het mesolithicum en neolithicum goed zichtbaar zijn geweest als een oppervlak met hogere kronkelwaardruggen en iets lagere kronkelwaardgeulen. De kronkelwaardgeulen zullen alleen bij hoogwater watervoerend zijn geweest en zijn al snel opgevuld geraakt met klastisch sediment. In het midden-Holoceen (vroeg-Atlanticum / middenmesolithicum) heeft de Maas een soort evenwichtssituatie bereikt, waarbij de holocene dalvlakte lange tijd op ongeveer hetzelfde niveau bleef, namelijk rond 11,5 m NAP. Specifiek voor deelgebied Noord ontbreken op dit moment aanwijzingen voor mesolithische vindplaatsen, hetgeen de mogelijkheid open laat dat de kronkelwaardrug daar pas in het laat-mesolithicum of neolithicum gevormd is of dat deze kronkelwaardrug nog niet bewoonbaar was. Mogelijk was alleen in deelgebied Midden en deelgebied Zuid een bewoonbare kronkelwaardrug aanwezig. Echter, in alle drie de deelgebieden zijn sporen en vondsten van neolithische bewoning/activiteiten gevonden. Dit geeft aan dat de kronkelwaard toen volledig ontwikkeld was. Mesolithicum Gegevens over de ontwikkeling van de vegetatie gedurende het mesolithicum zijn spaarzaam. Op basis van regionale pollengegevens, pollenanalytisch onderzoek in het naastgelegen werkvak 1 en op basis van eerste pollenwaarderingen in de oostelijke restgeul in werkvak 4 weten we dat het landschap al in het preboreaal-Boreaal (10.000 – 7000 jaar BP, vroeg-mesolithicum) grotendeels bebost is. Het Atlanticum, circa 7000-5000 jaar BP, was een relatief warme klimaatperiode. In deze tijd bevond zich in de regio een zeer dicht zogenaamd Atlantisch climaxbos met veel eik, linde, iep en hazelaar1. Tijdens het onderzoek zijn in totaal 24 mesolithische vindplaatsen onderscheiden in werkvak 2. Ongetwijfeld zijn er veel meer aanwezig in de ondergrond. De oudste en meeste vindplaatsen in werkvak 2 dateren uit het begin van het mesolithicum, tussen 9700 BP en 9100 BP. De oudste twee bevinden zich in de top van het kronkelwaardzand van deelgebied Midden. De overige vroeg-mesolithische sites liggen net iets hoger in de top van de zandige klei op het zand. Tevens zijn vindplaatsen uit het midden- en laatmesolithicum onderscheiden, maar deze lijken relatief zeldzaam in het onderzoeksgebied. Dit kan toeval zijn, maar ook liggen aan de onderzoekvorm, de onderzoekintensiteit en de herkenbaarheid van dergelijke vindplaatsen. Het zou ook kunnen wijzen op een verandering in de locatievoorkeur of hogere activiteit van de Maas na het vroeg-mesolithicum.Deelgebied NoordIn deelgebied Noord ontbreken aanwijzingen voor mesolithische vindplaatsen.Deelgebied MiddenMet name in deelgebied Midden, rond werkput 14, is sprake van een dichte spreiding van vondsten op mesolithische niveaus, die soms verticaal gescheiden van elkaar voorkomen door afzetting van sediment tijdens hoogwaters. De begrenzing van de vindplaatsen in horizontale en verticale zin was in de meeste gevallen lastig vast te stellen, maar op basis van de verticale spreidingsbeelden en in combinatie met de informatie uit de profielbeschrijvingen wel mogelijk. In totaal zijn in deelgebied Midden negentien vindplaatsen herkend die in het mesolithicum kunnen worden gedateerd. Van alle periodes binnen het mesolithicum is het vroeg-mesolithicum het best vertegenwoordigd in deelgebied Midden. Van de negentien mesolithische vindplaatsen in deelgebied Midden kunnen er veertien of vijftien, voornamelijk op basis van 14C-datering, in het vroeg-mesolithicum geplaatst worden. Onder de werktuigen bevinden zich voornamelijk spitsen en gebruikte of geretoucheerde klingen. Bij de spitsen betreft het voornamelijk B-spitsen. Daarnaast komen driehoeken en segmenten relatief veel voor. Slechts drie vindplaatsen dateren in het midden-mesolithicum. Ook voor deze periode zijn de dateringen vooral gebaseerd op 14C-datering van organisch materiaal uit de vindplaatsen. Onder de werktuigen bevonden zich veel spitsen van onbepaald type en daarnaast enkele A- B-, C- en D-spitsen. Wommersomkwartsiet, waarvan wordt aangenomen dat het vanaf het middenmesolithicum wordt gebruikt, is op slechts één vindplaats aangetroffen. De werktuigtypes die zijn aangetroffen, zijn niet specifiek voor het midden- mesolithicum. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het midden-mesolithicum zonder 14C-dateringen lastig te herkennen is. In het midden-mesolithicum vormt de Maas in deelgebied Midden (alleen ter hoogte van vindplaats 33K en 33L) en deelgebied Zuid een nieuwe zandrug, die niet-erosief op het vroeg-mesolithische maaiveld wordt afgezet en die later op circa 12,0 m +NAP ook de basis zal vormen voor de neolithische bewoning en activiteiten. Slechts één vindplaats in deelgebied Midden kan op basis van 14C-datering in het laat mesolithicum worden gedateerd. Ook hiervoor geldt dat de herkenbaarheid op basis van typologische kenmerken slecht is.Deelgebied ZuidIn deelgebied Zuid zijn in totaal vijf vindplaatsen uit het mesolithicum onderscheiden, waarvan drie uit het vroeg-mesolithicum en één uit het middenmesolithicum. Van één mesolithische vindplaats is nog geen nauwkeurige datering voorhanden. De vroeg-mesolithische vindplaatsen lijken, uitgaande van de 14C-dateringen, iets westelijker te liggen en jonger te zijn dan die in deelgebied Midden. Dit suggereert dat de kronkelwaardrug hier jonger kan zijn dan de meer oostelijk gelegen kronkelwaardrug in deel gebied Midden. De vindplaatsen zijn, in verhouding tot die in deelgebied Midden, relatief goed te onderscheiden. Vuursteen en natuursteen zijn de meest voorkomende vondstcategorieën. Andere vondstcategorieën komen vrijwel niet voor. In de vroeg-mesolithische vindplaatsen in het zuidelijk deelgebied zijn in totaal slechts zeventien werktuigen aangetroffen. De midden-mesolithische vindplaats bestaat voornamelijk uit vuursteen en natuursteen. Tevens komen enkele fragmenten Wommersomkwartsiet voor. In totaal zijn slechts elf werktuigen herkend in de midden-mesolithische vindplaats. Het is op basis van de huidige resultaten niet mogelijk te bepalen of in de verschillende vindplaatsen ook verschillende activiteiten zijn ontplooid. Wel zijn er duidelijke aanwijzingen voor bepaalde activiteiten. Uitgevoerde activiteiten waar aanwijzingen voor zijn gevonden, zijn het verzamelen van (vuur)steen uit de Maasbedding, (vuur)steenbewerking, productie van teer, en jacht. Grote hoeveelheden verkoolde hazelnootdoppen kunnen wijzen op een verblijf gedurende de herfst en winter. Mogelijk werd de locatie ook in andere jaargetijden bezocht, maar hiervoor zijn geen bewijzen. Neolithicum In het plangebied zijn gene geschikte contexten aangetroffen voor de reconstructie van de vegetatie. Echter, in werkvak 1 is een lokale depressie onderzocht, waarin tijdens het pollenonderzoek indicatoren zijn aangetroffen die wijzen op kleinschalige ontbossing in delen van het landschap in samenhang met aanwijzingen voor de eerste akkerbouwactiviteiten in de directe omgeving. In deelgebied Noord (werkvak 2) zijn aanwijzingen gevonden voor akkerbouwactiviteiten gedurende het vroeg neolithicum B (circa 5400 BP), in de vorm van verkoolde resten van graan en kaf. De eerste ontginningen met aanwijzingen voor graanteelt in werkvak 1 vonden echter iets later, gedurende het begin van het midden neolithicum plaats (circa 5165 BP). De bijbehorende midden-neolithische nederzetting(en) zouden zich volgens het pollenonderzoek waarschijnlijk dichter bij de Maas op de kronkelwaard bevinden. In het neolithicum lijkt in het onderzoeksgebied sprake te zijn van tenminste drie afzonderlijke kronkelwaardruggen, die van elkaar gescheiden zijn door kronkelwaardgeulen. In alle drie deze deelgebieden zijn aanwijzingen gevonden voor bewoning in het neolithicum.Deelgebied NoordIn deelgebied Noord zijn verspreid over het gehele neolithische niveau van de kronkelwaardrug grondsporen en artefacten gevonden die in het neolithicum gedateerd kunnen worden. Onder de grondsporen bevinden zich paalkuilen, kuilen, een haardplek en een afvaldump. Het overgrote deel van de sporen is gevonden in het noordelijke deel van de kronkelwaardrug waar mogelijk een nederzettingskern ligt (werkput 2, 3 en 29). Een nabijgelegen natuurlijke laagte is als afvaldump gebruikt. De vondsten betreffen voornamelijk aardewerk, natuursteen en vuursteen. In de laagte en in een paalspoor zijn ook verkoolde graanresten, kafresten en onkruiden gevonden die wijzen op akkerbouw. Een 14C-datering (5400 BP) plaatst de afvaldump rond 4300-4200 v. Chr., ofwel in het vroeg-neolithicum B. Op de overige delen van de noordelijke kronkelwaardrug is de vondstspreiding over het algemeen nogal dun en ontbreken sporenclusters. Waarschijnlijk betreft het een gebied met off site vondsten en activiteiten. Gezien de relatief grote afstand tussen de werkputten is echter niet uit te sluiten dat zich hier tussenin ook nog spoorconcentraties bevinden.Deelgebied MiddenOok in deelgebied Midden zijn sporen en/of vondsten aangetroffen die in het neolithicum gedateerd worden. Op de kronkelwaardrug is een duidelijke cluster van vondsten zichtbaar in de zone van werkput 13 tot en met werkput 16. In de overige werkputten is slechts sprake van een lichte vondstenspreiding op de rug. Een complicerende factor voor de zone ter hoogte van werkput 13 tot en met 15 is dat de bovenste vondstniveaus uit het mesolithicum vermengd zijn geraakt met het neolithische vondstniveau. Hieruit kan worden opgemaakt dat de opslibbing van sediment gedurende het midden-/laat-mesolithicum en het neolithicum slechts gering is geweest. In werkput 17 is sprake van een duidelijke spoorconcentratie op de westelijke helft van de kronkelwaardrug. Deze concentratie bevindt zich onder een neolithische laklaag. De sporen zijn op twee houtskoolconcentraties na allemaal geïnterpreteerd als kuil. Mogelijk is hier sprake van een nederzettingskern, maar een structuur is vooralsnog niet herkend. Ook zijn vrijwel geen vondsten in de sporen gedaan. Vanwege dit afwijkende patroon kan niet worden uitgesloten dat de sporen als off site fenomeen moeten worden geïnterpreteerd of dat een andere functie van toepassing is. Een 14C-analyse van een kuil in werkput 17 heeft een middenneolithische datering (4990 BP) opgeleverd. Een 14C-datering van een laag iets ten zuiden van het cluster met kuilen (werkput 18) leverde een datering op ten tijde van de Steingroep (overgang midden- naar laat-neolithicum, 4170 BP). De dateringen tonen aan dat in het gebied rekening moet worden gehouden met meerdere fasen van gebruik in het midden- en laat neolithicum.Deelgebied zuidVerspreid over het deelgebied Zuid zijn zowel sporen als vondsten aangetroffen die in het neolithicum gedateerd kunnen worden. Opmerkelijk is de tegenstelling tussen een relatief grote hoeveelheid aanlegvondsten die in het vlak zijn gedaan en een gering aantal sporen. De vondsten concentreren zich voornamelijk in de werkputten 23 tot en met 26. In de meest noordelijke werkputten neemt het aantal vondsten snel af. Tussen de vondsten is materiaal aanwezig van de Steingroep, de vroege bronstijd en/of de Bekercultuur. In werkput 25 zijn drie stratigrafisch gescheiden lagen met nederzettingsafval gevonden. De lagen bevonden zich op de helling naar een restgeul. Op basis van de datering rond 5830 BP dateert de onderste laag uit het laat-mesolithicum of het vroeg-neolithicum, de andere lagen dateren vermoedelijk uit het neolithicum. Het lijkt erop dat de kronkelwaardrug in deelgebied Zuid gedurende meerdere perioden van het neolithicum en de vroege bronstijd in gebruik is geweest. In tegenstelling tot de neolithische vondstspreiding in deelgebied Midden, komen onder de werktuigen in het neolithische niveau geen types voor die duidelijk in het mesolithicum gedateerd moeten worden. Deze niveaus zijn vanwege de afzetting van een zandpakket tijdens het midden-mesolithicum dus beter gescheiden dan verder naar het noorden. Bronstijd Vooral vanaf de bronstijd neemt volgens het pollenonderzoek in werkvak 1 de intensiteit van de menselijke activiteit toe. Er wordt meer graan verbouwd en ook het aandeel van bomen in de lager gelegen, nattere delen in het landschap neemt vanaf de bronstijd duidelijk af. Blijkbaar worden nu ook deze delen van het landschap intensiever gebruikt. Ook de aanwijzingen voor extensief beheerde graslanden in de omgeving nemen toe. In werkvak 2 deelgebied Noord en Midden zijn geen aanwijzingen gevonden voor (bewonings)activiteiten gedurende de vroege/midden-bronstijd. In deelgebied Zuid zijn enkele scherven uit de vroege en/of midden-bronstijd en een kuil uit de vroege bronstijd gevonden. In de directe omgeving van de vondstlocatie ligt vindplaats 8 uit het ADC-onderzoek. Deze is gedateerd in het laat-neolithicum tot vroege bronstijd. Hoewel de aanwijzingen gering zijn, is het niet geheel onmogelijk dat in deelgebied Zuid, of de directe omgeving daarvan, een nederzetting uit de vroege bronstijd ligt. IJzertijd Het pollenonderzoek in werkvak 1 laat zien dat in de late bronstijd-ijzertijd het landschap drastisch verandert: de bossen (vooral eik) worden grootschalig gekapt. Het hoge aandeel graslandpollen en smalle weegbree geeft sterke aanwijzingen voor agrarisch grondgebruik en extensief hooi- en weilandbeheer in de directe omgeving. Pollen van gerst en tarwe zijn continu aanwezig: in het gebied worden gerst, tarwe en pluimgierst geteeld. Naast de bomen van de hogere en drogere gronden worden vooral in het jongste deel van deze fase ook bomen van de natte gronden gekapt, met name els. In het bosbestand is beuk nu in lage percentages aanwezig. Samen met de aanwezigheid van granen en grassen betekent dit dat het gebied al in de vroege ijzertijd zeer open moet zijn geweest. In deze periode neemt de overstromingsfrequentie van de Maas sterk toe door ontbossingen stroomopwaarts. De Maas krijgt te maken met hogere afvoeren en met een hogere sedimentlast en zet daardoor meer sediment. Dit leidt ertoe dat in de midden- tot late ijzertijd de holocene dalvlakte sterk begin op te slibben, waardoor het oude kronkelwaardreliëf steeds meer genivelleerd raakt. In werkvak 1 heeft dat tot gevolg dat ook op het Late Dryas terras de bewoning geleidelijk verschuift naar de hogere delen. Verspreid over werkvak 2 zijn in deelgebied Noord en Midden vijf crematiegraven uit de vroege ijzertijd en de midden-/late ijzertijd aangetroffen. Onder de begraven individuen bevinden zich zowel volwassen mannen als vrouwen. Voor het gehele onderzoeksgebied moet rekening worden gehouden met verspreid liggende crematiegraven uit de ijzertijd. Aanwijzingen voor de bijbehorende nederzetting zijn gevonden in werkvakken 1, 3 en 4. De weinige grondsporen en vondsten uit de ijzertijd buiten de graven wijzen meer in de richting van off site activiteiten en misschien ook op landbouw activiteiten. Romeinse tijd Gegevens voor vegetatie ontbreken, maar aangenomen mag worden dat het landschap een zeer open karakter had. In deelgebied Midden is een rij paalsporen uit de midden- of laat-Romeinse tijd aangetroffen. Het is niet duidelijk of de sporen onderdeel zijn van een (nederzetting)structuur of ander complex. Enkele contextloze vondsten zoals aardewerk scherven of een munt zouden de “ruis” van een dergelijk nabijgelegen nederzetting kunnen zijn. In werkvak 1, circa 100 m ten oosten van deelgebied zuid, is een nederzetting uit de Romeinse tijd opgegraven. Dergelijk vondstmateriaal zou hiermee te maken kunnen hebben. In deelgebied zuid is een brede greppel aangetroffen, die vanaf de nederzetting in werkvak 1 in rechte lijn naar de Maas loopt. Waarschijnlijk betreft het een afwateringsgreppel. Concluderend moet gesteld worden dat de aanwijzingen voor bewoningsactiviteiten in de Romeinse tijd in het onderzoeksgebied gering zijn. Aangenomen mag worden dat het landschap in die periode voornamelijk in gebruik is geweest als akker- en weidegrond. Bewoning in de Romeinse tijd is aangetoond buiten het onderzoeksgebied op de hoger liggende delen in werkvak 1 en in werkvak 5. Middeleeuwen en Nieuwe tijd Gezien de afdekking van de Romeinse sporen in deelgebied Midden (en elders, ook in werkvak 1) met meer dan 80 cm sediment is duidelijk dat de sedimentatiesnelheid na de 3e eeuw aanmerkelijk is toegenomen. Op basis van de gegevens uit werkvak 1 is bekend dat het post-Romeinse zanddek dateert van voor 1300 AD en mogelijk zelfs al van voor 800 AD (basis van het zanddek). Uit historische bronnen en kaartmateriaal is bekend dat het onderzoeksgebied in de middeleeuwen en de nieuwe tijd alleen gebruikt is als akker- en weidegebied. Het weinige vondstmateriaal en een enkele stenen waterput zijn hiermee in overeenstemming. Uitzondering is de periode aan het eind van de Tweede Wereldoorlog toen de Maas een tijdlang fungeerde als frontlinie en loopgraven in het gebied werden gegraven.

Date Submitted: 2016-02-18

Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2bc-mgub
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-2bc-mgub
Provenance
Creator P. Kimenai
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor K.H.J. Pepers; J.R. Mooren (BAAC bv); BAAC bv
Publication Year 2016
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact K.H.J. Pepers (BAAC bv)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip
Size 62537
Version 1.0
Discipline Humanities