Een opgraving in de Landschapszone (1). Vindplaats 78 te Nijmegen-Ressen

DOI

Landschappelijke en bodemkundige contextHet onderzoeksterrein ligt in het oostelijke rivierengebied, dat grotendeels is vormgegeven door acti-viteiten van de Rijn. De geologische opbouw van het plangebied bestaat uit holocene afzettingen die gerekend worden tot fase 2 van de Ressen stroomgordel (actief tussen ca. 4500 en 3000 voor heden), een complex systeem van restgeulen omgeven door oever- op beddingafzettingen.1 De stratigrafie ter plaatse bestaat hoofdzakelijk uit oever- op beddingafzettingen.Omdat de vondstniveaus en grondsporen door een kleipakket van minstens 40 cm dik zijn afgedekt, zijn de archeologische resten over het algemeen goed geconserveerd. De sporen liggen grotendeels in een dik pakket van kleiige oeverafzettingen. Een enkel spoor is op een dieper niveau in het beddingzand aangetroffen of op de overgang van beddingzand naar kleiige oeverafzettingen. Ook is een aantal sporen juist op een hoger niveau in de meer recente ophogingslagen gevonden. De laat-middeleeuwse sporen bevinden zich onder de oudste ophogingslaag 5020 en zijn vanuit de oe-verafzettingen tot in het beddingzand ingegraven. De sporen die in de 16e?/?17e eeuw gedateerd wor-den, lijken vanuit laag 5020 veelal tot in óf net boven het beddingzand te zijn ingegraven. Enkele spo-ren bevinden zich in laag 5020 en zijn ingegraven vanuit de jongste ophogingslaag 5010. Deze sporen zijn voorlopig in de 18e eeuw en later gedateerd. De meeste sporen liggen op 0,40 tot 1 m onder het huidige maaiveld, gemiddeld rond 9,00 m +NAP.6.3 Prehistorie en Romeinse tijdIn het onderzoeksgebied zijn geen grondsporen gevonden die in de prehistorie of in de Romeinse tijd gedateerd kunnen worden, wat ook aansluit bij de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek.2 Vondstmateriaal in de vorm van aardewerk is uit beide perioden her en der verspreid over het terrein gevonden en is afkomstig uit de verrommelde bovengrond. Het prehistorische scherfmateriaal (eerder gruis) kan globaal worden gedateerd inde late bronstijd of vroege ijzertijd. Het Romeinse scherfmate-riaal bestaat uit een enkel witbakkend gladwandig wandscherfje. Ook is een fragment van een schar-nierfibula aangetroffen, echter deze kwam uit een recente verstoring. Ten westen van de opgraving zijn tijdens een archeologische begeleiding zes crematiegraven uit de Romeinse tijd gevonden.3 Tij-dens dezelfde archeologische begeleiding zijn ook de mogelijke resten van een steenslagpad uit de late prehistorie aangetroffen.6.4 Middeleeuwen en nieuwe tijd6.4.1 Late middeleeuwenDe laat-middeleeuwse sporen van Nlz10 zijn overwegend in de oostelijke hoek van het terrein aange-troffen. De waterputten S3.5 en S3.28, (structuren 7 en 8), de drink- en latere afvalkuil S2.9?/?S3.3 (structuur 9) en de sloot S3.8 (structuur 10) kunnen op basis van het vondstmateriaal worden geda-teerd in de late middeleeuwen. De watervoerende sloot is het oudste spoor. De bodem van de sloot was met leem besmeerd. Vermoedelijk om de sloot waterdicht te maken. Brandsporen (het leem was verbrand) duiden op het vrijhouden van begroeiing. De sloot was te breed om in verband te brengen met een huisplattegrond. De vier paalkuilen S3.16, S3.17, S3.6 en S1.15, twee aan weerszijden van de sloot, zijn mogelijk aan sloot S3.8 te relateren. De paalkuilen waren helaas vondstloos. De sloot moet buiten gebruik zijn ge-raakt in de tweede helft van de 14e eeuw en de eerste helft van de 15e eeuw. De fragmenten molen-steen zijn niet nader te dateren. Verder zijn in de sloot aardewerk, dierlijk bot, stukken baksteen en een aantal fragmenten van ijzeren spijkers aangetroffen.Houten (tonputten) waterputten komen voor in de middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd, hoewel er in de nieuwe tijd steeds meer gemetselde putten voorkwamen. Vaak werden de putten eerst als waterput gebruikt, daarna als afvalput, wat ook op deze locatie uiteindelijk is gebeurd. De dendrochrono-logische monsters van de tonnen uit structuur 7 en 8 leverden een kapdatering op die slechts twee jaren van elkaar verschilden, namelijk na 1463 en na 1465 (par. 5.6). De oudste waterput S3.28 (structuur 8) raakte rond 1500 buiten gebruik en werd afgedekt door drinkkuil S2.9?/?3.3 (structuur 10), die meteen werd opgevuld met grote hoeveelheden rood- en grijsbakkend aardewerk, daterend uit de 14e-15e eeuw. Vervolgens werd rond 1500 de waterput S3.5 (structuur 7) gegraven. Uit de insteek van deze put kwam materiaal uit de periode 1400-1500 en dat kan verklaard worden door het doorgraven van de onderliggende structuren 8 en 9. Deze jongste waterput raakte buiten gebruik in de vroege 16e eeuw.Hoewel de insteek van structuur 7 de insteek van structuur 8 doorsneed, is uit het aangetroffen materiaal in de houten putten geen groot onderling verschil in datering te herleiden. Ook het gestorte materiaal in structuur 9 stamde uit dezelfde tijd, hoewel er ook 14e-eeuws materiaal in voorkwam.Concluderend zijn bij het proefsleuvenonderzoek Nlz5 twee contexten met zekerheid in de late mid-deleeuwen te plaatsen?: kuil S1.3 en kuil S3.4 (fig. 6.1).4 Spoor 3.4 maakte onderdeel uit van structuur 9 zoals in het sporenoverzicht te zien is en werd in de 15e eeuw gedateerd. Greppel S2.4 werd gelijktijdig geacht met de vijver uit de nieuwe tijd. Kuil 1.3 lag wat verder naar het zuiden in de noordwestelijke hoek van de proefsleuf 1. De directe omgeving van deze proefsleuf is tijdens dit onderzoek niet verder onderzocht waardoor niet meer bekend is over dit spoor, hoewel aan te nemen is dat dit spoor deel uitmaakt van hetzelfde complex als de andere sporen uit deze periode.Het oudste spoor tijdens de opgraving was een laat-middeleeuwse, watervoerende sloot (structuur 10) waarvan de bodem met leem was besmeerd. Brandsporen duiden op het afbranden van begroei-ing. De circa 2,8 m brede sloot was noord-zuid georiënteerd en lag parallel aan/ten westen van de Woerdsestraat. De Woerdestraat was in de late middeleeuwen onderdeel van een belangrijke postweg tussen Arnhem en Nijmegen over Ressen. Noordwaarts was de sloot doorsneden door een schuine perceleringssloot S2.2 uit de nieuwe tijd B (par. 6.4.3). De laat-middeleeuwse sloot is verder niet vastgesteld in de noordelijk gelegen werkput 4. De sloot moet een stuk zuidwaarts (buiten de op-gravingsput) hebben door gelopen, maar is bij het proefsleuvenonderzoek van Nlz5 (put 1) niet aan-getroffen. De sloot moet op grond van het aangetroffen vondstmateriaal gedempt zijn in de periode tussen 1350-1450. Waartoe de sloot heeft behoord en met welk doel deze is aangelegd is niet duide-lijk. Opvallend is de relatief korte en brede vorm. Bij eventueel toekomstig onderzoek in het zuidelijk deel van de vindplaats dient hier aandacht aan te worden besteed. De vindplaats wordt aan de zuid-zijde begrensd door het Zandsepad, vroeger de Ressense Wal of het Ressense Walleke geheten. De Ressense Wal - nu nog te zien als een lichte verhoging in het landschap - werd vermoedelijk als dwarsdijk aangelegd om landbouwgebieden te beschermen tegen overstromingen van de Waal. Wanneer de Ressense Wal precies is aangelegd is niet bekend, mogelijk tussen de 12e en 14e eeuw toen het stelsel voor de waterbeheersing in het gebied zijn beslag kreeg.Geconcludeerd kan worden dat de twee waterputten en de drink- en latere afvalkuil (structuren 7, 8 en 9) op het grensvlak van de late middeleeuwen B en niewe tijd A zijn aangelegd en in de vroege 16e eeuw buiten gebruik zijn geraakt. Deze sporen behoren bij een erf gelegen langs (ten westen van) de Woerdsestraat. De boerderij moet in de directe nabijheid van de onderzoekslocatie liggen. De (laat)-15e-eeuwse kuil S1.3 uit het proefsleuvenonderzoek Nlz5 doet vermoeden dat de vindplaats zich richting het zuiden verder uitstrekt. In het noordelijk deel van het opgravingsterrein zijn geen laat-middeleeuwse sporen aangetroffen. Opgemerkt wordt dat de op een pol of woerd gelegen 20e-eeuwse (jaren '30-) boerderij direct ten noorden van het opgravingsterrein - huidig adres Woerd-sestraat 41 - een goede locatie is voor een laat-middeleeuwse boerderij met erf. Bij eventuele toe-komstige ontwikkelingen moet hier zeker rekening mee worden gehouden.6.4.2 Nieuwe tijd A (1500-1650)Van de 143 grondsporen dateren 59 uit de 16e en 17e eeuw. Hiertoe behoren de vijver S1.7?/?S3.12 (structuur 1) met het daarbijhorende hek of randstructuur, de parallelle greppels S1.26 en S3.22, de drie vijfpalige hooimijten (structuren 2, 3 en 4) en de vierpalige spiekers (structuren 5 en 6) als ook enkele solitaire sporen. De verschillende structuren hebben waarschijnlijk deel uit gemaakt van een erf uit deze periode, maar zijn niet alle precies gelijktijdig in gebruik geweest.Het erf was mogelijk aan de noordzijde begrensd door een onderbroken greppel S7.1?/?S6.1?/?S4.4 (structuur 11), aan de westzijde door greppel S5.11?/?S2.11 (structuur 12) en sloot S1.20 en S2.1 (struc-tuur 13) (fig. 6.1). De oostelijke en zuidelijke begrenzing van het erf konden niet worden vastgesteld.VijverDe grote vijver was aan de bovenzijde ongeveer 16 m breed, 40 m lang en minimaal 3 m diep. Op-gemerkt wordt dat een belangrijk deel van de vijver in het beschermde deel van de vindplaats ligt.5 De bodem was zeer strak en vlak aangelegd met scherpe hoeken en schuin oplopende wanden. Op grond van stratigrafie wordt de aanleg van de vijver in de 16e eeuw geplaatst (par.4.2.1). Uit de onder-ste twee vullingen van de vijver zijn monsters genomen, die zijn onderzocht op botanisch materiaal (par. 5.7). Uit deze monstername blijkt dat er in de vijver inderdaad water in heeft gestaan en dat er sprake was van een zoet open watermilieu. Verder bevatte de onderste vulling een redelijk grote hoeveelheid aan cultuurgewassen waaronder boekweit, gerst?/?tarwe en een opvallende hoeveelheid hennep. Het hoge voorkomen van hennep is opvallend, omdat het pollen van hennep zich niet ge-makkelijk verspreidt. Dat betekent dat er óf hennep in zeer directe nabijheid moet hebben gestaan óf in de vijver is gedeponeerd. Toch kan niet de conclusie worden getrokken dat de vijver als rootvijver in gebruik was. Bij de plantenresten zijn namelijk ook eitjes van darmparasieten en resten van mest-schimmels aangetroffen. Deze combinatie duidt eerder op het deponeren van stalmest. Hennep werd ook wel als bodembedekking voor stallen gebruikt vanwege zijn vocht opnemende kwaliteiten. Hier-door werd het schoonmaken van de stal minder arbeidsintensief. Dit zal gebeurd zijn op een moment waarop de vijver niet meer in gebruik was als vijver. Of de vijver als siervijver in gebruik was of als visvijver is niet duidelijk. Er zijn tijdens het onderzoek in ieder geval geen resten van vis aangetroffen. Meest aannemelijk lijkt dat het om een siervijver ging bij een groot landelijk huis in de buurt zoals deze bekend zijn van andere opgegraven herenhuizen in de omgeving.6 Hierbij moet wel vermeld worden dat de nu besproken vijver wel groot is voor een siervijver.Parallel aan de vijver is aan de westzijde van de vijver een greppel S3.22 aangetroffen. Een duide-lijke oversnijding van de vulling van de vijver en deze greppel was in het profiel niet zichtbaar en de mogelijkheid bestaat dat beide gelijktijdig aanwezig waren en dat de greppel mogelijk dienstdeed als watertoevoer, immers in de vijver stond het water stil en zou een regelmatige toevoer noodzakelijk zijn. Aan de oostzijde van de vijver zijn eveneens (zowel in Nlz5 als Nlz10) aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een parallel aan de vijver gelegen greppel, maar dit spoor was minder dui-delijk. Parallel aan deze greppel werd, een rij van kleine, dubbele palen waargenomen. Mogelijk was deze palenrij, bijvoorbeeld in de vorm van een afrastering, direct gerelateerd aan de vijver. De andere genoemde optie (par. 4.2.1) dat het om hekwerk gaat voor open houten bakken (hekkens) die parallel aan de oever in de rivier werden gelegd lijkt nu minder aannemelijk aangezien de functie van een rootvijver niet is aangetoond.Op een gegeven moment, waarschijnlijk aan het eind van de 16e en aan het begin van de 17e eeuw, begon men met het gefaseerd deponeren van afval zoals aardewerk, natuursteen, stalmest, bouwpuin, hout, dierlijk bot, verbrande leem, keramische pijpjes, metalen voorwerpen en glas. Opval-lend is dat van het aardewerk weinig of geen complete stukken zijn aangetroffen. De samenstelling van het afval is sterk uiteenlopend en dekt feitelijk alle facetten van wat er aan afval verwacht kan worden uit een normaal huishouden. Het is dus aannemelijk dat het huis waarmee deze vijver in ver-band gebracht wordt (of een opvolger daarvan) nog in gebruik was tegen de tijd dat de vijver dichtge-stort werd met afval. Uit het gedumpte dierlijk botmateriaal blijkt dat het merendeel van het gehouden vee uit runderen bestond.De vijver moet - vanwege het ontbreken van majolica - vóór het midden van de 17e eeuw zijn vol-gestort en wellicht nog in de 18e eeuw als lichte depressie in het terrein aanwezig zijn geweest, waarna de bovenste nazakking werd geëgaliseerd en verhard met een stevige laag bouwpuin (baksteen-fragmenten en mortel). Waar de vijver bij heeft gehoord is niet duidelijk maar vermoed wordt dat het toebehoord heeft aan een groot landhuis of herenboerderij in de directe nabijheid. Tijdens het voor-onderzoek zijn de bakstenen funderingen van een huis aangetroffen, echter op grond van historisch kaartmateriaal wordt door de onderzoekers verondersteld dat dit huis in ieder geval niet voor het einde van de 18e eeuw was gebouwd, aangezien het nog niet staat aangegeven op de kaart van Van Hooff in de Hottinger-atlas uit 1783.7 Dit huis is wel zichtbaar op de verpondingskaart van 1810 en is gelegen op de hoek van de Woerdsestraat en de Ressense wal.8 In 1832 blijkt het huis in bezit van de landbouwer Arens Sanders (1774-1835).9 Waarschijnlijk heeft hij het huis in 1801 of in 1807 laten bouwen bij zijn eerste, respectievelijk tweede huwelijk.10 Het gebouw is in de jaren dertig van de 20e eeuw afgebrand.De gebruikte baksteenformaten in de fundering bestaan zowel uit hele (22,5?×?11,5?×?4?/?5 cm) als halve bakstenen. Dit baksteenformaat komt al voor in de 16e eeuw, echter omdat het om een funde-ring gaat zal het waarschijnlijk om hergebruikt materiaal gaan. Niet uit te sluiten valt dat er ter plaatse van of in de directe nabijheid (het niet onderzochte zuidelijk deel van de vindplaats) een huis heeft ge-staan.Vijfpalige roedenbergenDe roedenbergen zijn vrij typisch voor laat-middeleeuwse roedenbergen die vaker in de omgeving zijn gevonden.11 Op grond van het weinige vondstmateriaal, vlakhoogte en stratigrafie worden deze roe-denbergen tot de nieuwe tijd A gerekend. Structuur 2 en 3 overlappen elkaar en waren dus niet tegelijk in gebruik, maar waarschijnlijk vlak na elkaar. Structuur 2 bevatte geen dateerbaar materiaal en structuur 3 bevatte wat materiaal uit de nieuwe tijd, wat dan zou kunnen betekenen dat structuur 3 een latere fase betreft dan structuur 2. Ook structuur 4 bevatte weinig dateerbaar materiaal, maar in een van de kuilen van de structuur is een 17e-eeuwse Friese duit gevonden, wat ook deze roedenberg aan het einde van de vroege nieuwe tijd (NTA) plaatst.Vierpalige spiekersVierpalige spiekers komen vooral voor in de late prehistorie en Romeinse tijd, echter zijn ook vierpali-ge spiekers of roedenbergen uit latere perioden bekend.12 Spiekers werden gebruikt voor de opslag van graan, hooi of andere producten. In de vulling van een van de paalkuilen (S5.4) zijn een 17e-eeuws knoopje en een Friese duit uit de 17e eeuw gevonden. De spiekers waren niet gelijktijdig in gebruik, maar worden op grond van het vondstmateriaal in de 17e eeuw gedateerd.DierbegravingenDe exacte datering van de diergraven is moeilijk te bepalen omdat er maar erg weinig dateerbaar ma-teriaal in deze kuilen is aangetroffen. In een van deze diergraven (S3.40) is wel dateerbaar materiaal aangetroffen, in de vorm van een fragment van een Langerwehe steengoed kan. Aan de hand daarvan werd dit spoor aanvankelijk gedateerd in de 15e?/?16e eeuw. Op grond van stratigrafie en vlakhoogte blijken de diergraven eerder aan het einde van de nieuwe tijd A, de eerste helft van de 17e eeuw, te dateren. Twee van de dieren, S4.8 en S6.4, lagen namelijk boven in greppel S4.4?/?S6.1, mogelijk op het moment dat deze greppel buiten gebruik raakte. Diergraf S3.45 lag ónder de lange per-celeringsgreppel S2.2, die in de nieuwe tijd B wordt gedateerd (par. 6.4.3). Diergraf S3.40 lag in de (op)vulling van de vijver, waarvan duidelijk is geworden dat deze vóór het midden van de 17e moet zijn volgestort.ConclusieSamengevat kan gesteld worden dat de aangetroffen sporen uit de nieuwe tijd A behoren tot een groot blokvormig perceel waarvan het bijbehorende huis tijdens de opgraving niet is opgegraven en vermoedelijk is gelegen in het zuidelijk - niet opgegraven - deel van de vindplaats. De mogelijkheid bestaat dat de sporen behoren aan de al eerder veronderstelde voorganger van het huis uit de nieuwe tijd B. Omdat met het proefsleuvenonderzoek niet de volledige vindplaats is onderzocht en het zuide-lijk deel van de vindplaats behouden kon blijven, dient hier bij eventuele toekomstige ontwikkeling re-kening mee te worden gehouden. Aangenomen wordt dat de vijver onderdeel uitmaakte van een buitenhuis van lokale adel zoals deze bekend is uit de wijdere omgeving.136.4.3 Nieuwe tijd B (1650-1850)Uit deze periode dateert het bij het proefsleuvenonderzoek opgegraven huis uit het begin van de 19e eeuw.Een aantal sporen kan met vrij grote zekerheid in de 18e en?/?of 19e eeuw worden gedateerd (fig. 6.1). De datering van deze sporen werd duidelijk aan de hand van de stratigrafische ligging, een zandige vulling en?/?of het in de sporen aanwezige vondstmateriaal (par. 5.1). Het gaat om een brede percele-ringsgreppel S2.2, die zich in zuidoostelijke richting voortzette in werkput 3. Deze sloot was al gezien - als S5.04 - tijdens het proefsleuvenonderzoek Nlz5 in 2008.14 De greppel was opgevuld met zand.Aan de westzijde van de opgraving zijn sporen van kleiwinning (tichelstroken) aangetroffen.De overige sporen bestonden uit zes kuilen S1.1, 1.10, 1.13, 1.8, 1.25 en 3.13 en een greppels S1.16. Deze sporen zijn niet in verband te brengen met andere tijdens dit onderzoek aangetroffen sporen.6.4.4 Nieuwe tijd C (1850-heden)De vier tijdens het veldwerk aangetroffen schuttersputten lijken Engelse schuttersputten te zijn. In de-ze putten zijn verschillende voorwerpen gevonden, waaronder een vijfpolige stekker, een bougie, fragmenten van batterijen en twee flesjes, waarvan er een gebruikt is voor parfum (paragraaf 5.2). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn nog twee andere schuttersputjes gevonden.Het is bekend dat in de omgeving van de vindplaats, zoals aan de Woerdsestraat en bij het kerkhof van de Nederlands Hervormde Kerk aan de Ressensestraat ook Duitse stellingen gelegen hebben.16 Tijdens munitiesaneringen is onder andere een radiocommunicatiekast gevonden die gebruikt werd als verbinding tussen grond- en luchttroepen. Daaromheen is incidenteel wat geallieerd materiaal ge-vonden dat mogelijk te maken heeft met de opmars na september 1944 naar het noorden, onder an-dere wat Mills handgranaten, veel klein kaliber munitie en een enkele 25-ponder huls en 2 inch mortier granaat. Aan het eind van het weggetje de Keimate net ten noorden van de kassen is een geallieerd vliegtuig (Mosquito) teruggevonden nadat het, mogelijk op weg naar Duitsland, onderschept was. Verder zijn een honderdtal 4-ponds brandbommetjes en een helft van de clusterbom (uit twee helften bestaande container) gevonden, mogelijk gelost door de Mosquito toen deze geraakt was. Een andere mogelijkheid is dat de Mosquito de Duitse stellingen, die rond het Zand zaten, als doel had en bij deze actie neergehaald is.Van de opmars naar het noorden toe na de oversteek van september 1944 is een zestal geallieerde 5,5-inch-stellingen gevonden die in een waaiervorm opgesteld waren met het geschut gericht op Arn-hem, Huissen en Bemmel. Deze stellingen stonden op en rond vindplaats 20 iets ten noorden van het nu onderzochte terrein.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xus-q3yf
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xus-q3yf
Provenance
Creator B.C. Tunker; F. de Roode
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor Archeologie Gemeente Nijmegen; H. van Haaster (BIAX); Y. Meijer (Hyoid Archeozoölogische Ondersteuning); gemeente Nijmegen
Publication Year 2021
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess false
Contact Archeologie Gemeente Nijmegen (Gemeente Nijmegen)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/csv; text/xml; image/jpeg; audio/midi; application/vnd.mif; text/comma-separated-values
Size 973838; 76941; 4209; 4182; 25957; 39906; 25247; 387066; 25053; 22434; 84108; 39381; 800; 248663; 335702; 380853; 121483; 167174; 257703; 322297; 348855; 354047; 34962000; 419623; 210993; 528670; 16679152; 287817; 253941; 87946; 573256; 834321; 167566; 244215; 31647027; 224114; 4816770; 217837; 208999; 114268; 4923537; 5470233; 1380679; 205628; 278618; 524943; 166122; 205417; 681295; 5463518; 1748434; 4735122; 291814; 1177172; 120740; 96140; 4858571; 118622; 5046713; 324412; 5649514; 30636; 25778; 4932813; 4964923; 1323314; 5653059; 23763; 32658; 5028771; 23379; 447857; 30245; 692575; 129229; 1009400; 433136; 427046; 294561; 222340; 744785; 416017; 280193; 320476; 331562; 253531; 96016; 21086; 1719344; 4054355; 2537249; 958204; 471103; 3490000; 446306; 101662; 149833; 955193; 633884; 71200; 26179; 22302; 20352; 18344; 1253000; 5024016; 243472; 10558149; 7358659; 699256; 1388996; 577178; 120894; 811612; 370242; 324530; 629721; 255423; 292231; 364845; 685961; 784446; 485136; 79580; 361798; 1010589; 149529; 1040152; 453443; 922841; 1380337; 868188; 1974877; 1256492; 5227; 14161; 1703512; 6043144; 27182556; 2589; 3288; 25940; 27169; 923; 1444; 385; 17160; 4797554; 565348; 11045; 429639; 3711703; 3775500; 3717837; 3628152; 3723065; 3656191; 3677349; 3723492; 3773615; 3696390; 3658780; 3678362; 3654824; 3708265; 3671795; 3725640; 3725687; 3686264; 3689933; 3635419; 3749652; 3739576; 3605808; 3658809; 3695376; 3689685; 3683789; 3683431; 3612468; 3658969; 3617882; 3750778; 3717281; 3685018; 3684600; 3692685; 3698708; 3759496; 3647515; 3709224; 3681830; 3634157; 3723250; 3676473; 3718510; 3641451; 3701473; 3694312; 3665259; 3692698; 3640337; 3749006; 3646917; 3667093; 3655331; 3719880; 3711553; 3646734; 3701861; 3724745; 3703135; 3755712; 3682431; 3703881; 3732359; 3738789; 3661991; 3674678; 3707173; 3696437; 3733519; 3718818; 4203938; 3730047; 3670405; 3670179; 3688134; 3753377; 3758566; 3680402; 3707365; 3702858; 3754823; 3690496; 3673010; 3619700; 3705872; 3646685; 3670032; 3711651; 3750038; 3604026; 3669655; 3654556; 3743042; 3586514; 3614422; 3747567; 3631948; 3758447; 3753984; 3666065; 3663642; 3741919; 3636169; 3713293; 3728306; 3602672; 3737750; 3637586; 3632637; 3666368; 3654962; 3687278; 3695123; 3722375; 3645222; 3647761; 3607127; 3700334; 3634714; 3683568; 3660736; 3735024; 3686808; 3677062; 4053123; 4179663; 4261559; 4148040; 3480261; 4275716; 3662775; 3663284; 3680457; 3665596; 3633277; 3585382; 3726732; 3673832; 3665189; 3674273; 3683063; 3553507; 3621306; 3675503; 3751439; 3689036; 3756067; 3734400; 3751033; 3764120; 3762275; 4262743; 3759630; 3730108; 3659609; 3617395; 3761155; 3736743; 3671762; 3700374; 3664287; 3710356; 3692518; 3657356; 3674315; 3722425; 3664730; 3631346; 3607508; 3659022; 4003676; 4067114; 3917251; 4178063; 3768194; 3653931; 3814978; 4055871; 4200552; 3756410; 3587971; 3626346; 4256120; 3732714; 3728594; 3794836; 3643164; 3684571; 3703182; 3703716; 3668382; 3641522; 3643719; 3586410; 3682631; 3687466; 3588294; 3736727; 3747588; 3663420; 3726264; 3679723; 3655043; 3680093; 3716374; 3680825; 3708349; 3673416; 3701159; 3643343; 3743165; 3692564; 3678451; 3697812; 3690408; 3693745; 3652230; 3631668; 3618783; 3684084; 3647921; 3714555; 3724005; 3693853; 3751508; 3729532; 3727519; 3765469; 3694693; 3743991; 3698997; 3745934; 3772759; 3754976; 3702597; 3731261; 3678238; 3723011; 3620527; 3648584; 3705785; 3653899; 3670236; 3706460; 3694909; 3708109; 3735929; 3628797; 3650681; 3680558; 3694602; 3697694; 4100431; 3685823; 3648565; 3631530; 3618817; 3757174; 3683112; 3662260; 3659992; 3667855; 3704070; 3707057; 3639600; 3697079; 3654559; 3629497; 3669296; 3654310; 3728472; 3725848; 3673616; 3758517; 3757463; 4105884; 3911554; 3700317; 2855872; 3799602; 3649640; 3664025; 3626316; 3658500; 3739740; 3716408; 3761472; 3733656; 3661464; 3681269; 3758332; 3669515; 3694327; 3742193; 3720655; 3707548; 3706951; 3640750; 3717825; 3666026; 3750338; 3666713; 3645686; 3729617; 3734987; 3687144; 3656244; 3734447; 3747313; 3643496; 3635565; 3749493; 3742136; 3650133; 3696578; 3696225; 3734048; 3766337; 3630253; 3773645; 3690206; 3667706; 3607757; 3667873; 3658384; 3666497; 3595886; 3731182; 3622428; 3554173; 3682710; 3695998; 3743091; 3705804; 3672175; 3669487; 3709214; 3728080; 3782593; 3639414; 3746553; 3615297; 3603264; 3629329; 3690330; 3702341; 3738208; 3701578; 3616818; 3670019; 3425; 29199; 508832; 63153; 67529; 120788; 12372; 34991; 5377; 607; 407; 1686; 342; 2988; 3965; 713; 1020; 337; 3059; 614; 2845; 952; 3491; 147; 650; 162; 453; 1162; 1014; 312; 750; 820; 5405; 3830; 164; 535; 23669; 7891; 214; 208; 505; 358; 745; 10562; 356; 1744; 1796; 370; 382; 1238; 11197; 2493; 2400; 5414; 5413; 386; 616; 308; 915; 361; 276; 763; 2492; 227; 247; 561; 372; 411; 381; 2195; 793; 589; 375; 982; 1986; 118087; 928; 9358; 476; 2595; 1379; 525; 523; 1224; 2464; 2000; 1590; 252; 402; 4569; 122; 190; 131; 2074; 124; 242; 195; 5411; 5410; 306; 560; 922; 816; 496; 367; 377; 863; 395; 753; 373; 711; 1019; 721; 1199; 823; 1550; 253; 5053; 202; 2186; 798; 5562; 1583; 429; 1637; 419; 670; 336; 142; 180; 209; 140; 123; 394; 461; 452; 148; 303; 1395; 1042; 14920; 254; 126; 510; 722; 197; 1436; 658; 459; 6003; 6002; 493; 1012; 248; 239; 10271; 588; 438; 924; 913; 1442; 2517; 1729; 355; 24890; 3785; 3677; 24026; 83177; 1070; 4239; 568; 7254; 54646; 2564; 30766; 36714; 55799; 89761; 47889
Version 2.0
Discipline Humanities