Voor de herinrichting van de Groote Polder te Borgsweer (gemeente Delfzijl, provincie Groningen) is een archeologische bureauonderzoek uitgevoerd. Er zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden die onder meer bestaan uit het graven van slenken, het aanleggen van dijken, het doorsteken van dijken en het graven van een spuikanaal. De ontgravingsdiepte van de te graven slenken zal ongeveer tussen de twee en drie meter onder NAP komen te liggen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 150 hectare en bestaat uit de binnendijkse polder, weilanden en akkers en uit de buitendijkse kwelder. Het zuidelijk deel heeft op de gemeentelijke bestemmingsplannen een dubbelbestemming waarde archeologie 4. Voor dit deel geldt dat er archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 45 centimeter onder het maaiveld. Van het in in zijn geheel150 hectare grote plangebied ligt circa 20 hectare in een zone met een hoge archeologische verwachting. Het binnendijkse deel van het plangebied bestaat uit landbouwpercelen, weilanden en de Groote Polder. Het buitendijkse deel bestaat uit de kwelder van de Eems. Het plangebied ligt in een verdwenen dekzandgebied dat door de vernatting van het landschap vanaf omstreeks 5500 vC bedekt raakte met veen. Via de monding van de Dollard en de Eems was ook de zee van grote invloed op de vorming van het landschap. Bij overstromingen en hoogwater werd sediment afgezet op het veen waardoor er in de loop der tijd kwelderruggen ontstonden. In dit kwelderlandschap komen ook meerdere geulen voor die korte tijd hebben bestaan, veelal als gevolg van inbraken van de zee. In het buitendijkse deel van het plangebied zijn alle potentiële archeologische niveaus al lang geleden verspoeld. Op basis van de geofysische gegevens en de resultaten van de omliggende archeologische onderzoeken kunnen er in het binnendijkse deel nog twee potentiële archeologische niveaus worden verwacht. Het oudste niveau bestaat uit de top van het (intacte) dekzand. Van vóór de veenvorming tussen 5500 en 3850 vC kunnen er hier resten uit de prehistorie (tot in het mesolithicum) worden verwacht. Het dekzand ligt zeer waarschijnlijk op een diepte van circa 7 meter onder het maaiveld. Daarna was het landschap een tijd ontoegankelijk en onbewoonbaar tot in latere perioden het veen bedekt raakte met kwelderafzettingen die omstreeks 100 nC een kwelderrug vormden. Op de kwelderrug kon vanaf de ijzertijd/Romeinse tijd bewoning plaatsvinden. In de omgeving van het plangebied liggen enkele wierden uit de vroege middeleeuwen (dorpswierde Borgsweer en Wartum) en mogelijk een terrein met bewoning uit de Romeinse tijd (Wartummerklap). In de 16e eeuw lag de Eemsdijk, of Groote Polderdijk in het plangebied. Als gevolg van egalisatie zijn hier echter geen restanten meer van aanwezig in het plangebied. De enige historische bewoning in plangebied, in het oostelijk deel van de Groote Polder, bestond uit een watermolen met woning uit 1832. Deze is omstreeks 1907 gesloopt. Selectie-advies door KNA-archeoloog J.S. van der Heul MA Uit het bureauonderzoek blijkt dat er in het plangebied een kans is op archeologische resten uit de steentijd en vanaf de ijzertijd/Romeinse tijd. In het buitendijkse deel van het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht. In het binnendijkse deel heeft het zuidelijk deel een hoge archeologische verwachting op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Delfzijl. Het dekzand, en potentiële niveau voor resten uit de steentijd, zit zeer waarschijnlijk op een grotere diepte (circa 7 meter onder het maaiveld) en zal dan niet worden bedreigd door de werkzaamheden; latere resten uit de periode vanaf de ijzertijd kunnen op een hoger niveau worden aangetroffen en kunnen wel worden aangetast. Omdat de geplande werkzaamheden in het zuidelijk deel van het plangebied (o.a. het graven van een spuikanaal en slenken (zie Appendix III)) in een zone liggen met een hoge archeologische verwachting en een bedreiging vormen voor mogelijk aanwezige archeologische resten, wordt voor dit deel van het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend booronderzoek (zie Figuur 11). Het overige deel van het plangebied (inclusief het deel met de ligging van de 16e eeuwse dijk) heeft een lage archeologische verwachting of bestaat uit recente industriegebieden: in deze delen is verder archeologische onderzoek niet nodig. De oppervlakte van het terrein waar vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd is circa 10,7 hectare. Het inventariserend booronderzoek dient minimaal te bestaan uit 6 boringen per hectare, waardoor het totaal op circa 64 boringen ligt (verkennende fase). De graafwerkzaamheden reiken tot circa 3 meter onder NAP. De NAP hoogte van het gebied ligt tussen de –0,3 en -0,8 meter NAP. De boringen dienen tot minimaal 3 meter onder het maaiveld te worden gezet om zeker te zijn dat er geen archeologische resten worden bedreigd. Om een beter beeld te krijgen van het dekzandreliëf dienen 20% van de boringen (circa 13 boringen) doorgezet te worden tot in het dekzand. Deze boringen dienen gelijkmatig verspreid te liggen in de zone van het vervolgonderzoek. Het inventariserend onderzoek dient de gaafheid van de bodem vast te stellen en uitsluitsel te geven over de aanwezigheid en diepte van mogelijke archeologische resten en niveaus. Om voor kansrijke zones vast te stellen of en waar er archeologische resten aanwezig zijn dient een karterend booronderzoek plaats te vinden.Selectie-besluit gemeente Delfzijl Het concept-rapport is getoetst door de bevoegde overheid, de gemeente Delfzijl, dhr. D. van Ommeren (geadviseerrd door Libau, mevr. N. van der Mei). Deze heeft op 10 november 2020 laten weten het advies over te nemen. Enkele tekstsuggesties zijn in de definitieve versie opgenomen.
2020-10/11