De geïnterviewde is het oudste kind van een boerengezin van 7 kinderen uit Langenboom. Zij beschrijft de boerderij van voor de oorlog en vertelt over de mobilisatie.Het gezin evacueerde in de meidagen van 1940 naar Loosbroek. Toen men na drie dagen weer terug kwam, was de boerderij verwoest. Het gezin kon terecht bij een boerengezin met een niet verwoeste boerderij in Langenboom. Er waren echter niet genoeg bedden, zodat de geïnterviewde bij een ander gezin in Langenboom sliep. Van het bakhuis dat bewaard was gebleven en van een kippenhok maakte men een noodwoning. De geïnterviewde beschrijft de noodwoning, het interieur en het dagelijks leven in de noodwoning. Een schuur die niet verwoest was, werd gebruikt om te wassen en te spinnen.De nieuwe boerderij werd snel gebouwd, en een stukje dichter bij de straat. In 1942 trok men er in. De geïnterviewde beschrijft de wederopbouwboerderij en het alledaagse leven daarin (ook de werkverdeling tussen mannen en vrouwen). Zij vermoedt dat haar vader en moeder, die allebei lid waren van boerenorganisaties, recht van inspraak hadden bij de bouw.Tijdens de bezetting kwamen kinderen uit Rotterdam, Arnhem en Nijmegen op de boerderij om bij te komen. Ook waren er onderduikers en een Duitse deserteur. In 1944 zat het gezin vaak in een schuilkelder.De geïnterviewde maakt deel uit van de ervaringsgemeenschap van boerinnen en boerendochters tijdens de Tweede Wereldoorlog die vertellen over het leven in noodwoningen.
Date Submitted: 2009-05-14
Een boerderij is meer dan een woning. Ze verschaft een inkomen, maar vertegenwoordigt vaak ook een familiegeschiedenis, traditie en identiteit. Het verlies van een boerderij is voor betrokkenen daarom zeer ingrijpend. Dit lot trof in de Tweede Wereldoorlog duizenden boerengezinnen. In totaal werden in de jaren ’40-’45 in Nederland meer dan 8.000 boerderijen verwoest.Boerinnen en boerendochters vormen een speciale groep oorlogsgetroffenen. Juist zij vervulden op de boerderij veel taken en waren er op een bijzondere manier mee verbonden.Het Meertens Instituut heeft boerinnen en boerendochters geïnterviewd in Groesbeek, Mill en de Grebbelinie. Het resultaat is een verzameling van twaalf persoonlijke verhalen over de verwoestingen tijdens de oorlog, het dagelijks leven in noodwoningen en de wederopbouw.De interviews belichten verschillende perspectieven: de tienerdochter, de boerenmeid, de dochter die naar een pleeggezin moest, de arbeidersdochter en boerendochter die niet van een boerderij kwamen, maar de verwoestingen en het leven in een noodwoning van nabij meemaakten. Bijzonder is dat de meeste vrouwen niet eerder hun verhaal hebben verteld.