MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om rond de boringen 1, 2, 4 en 6 een karterend booronderzoek uit te voeren. In deze boringen is een B- of BC-horizont aanwezig. OnderzoekHet onderzoeksgebied ligt binnen een veenkoloniale ontginningsvlakte en heeft na de ontginning ervan aan het eind van de 18e/het begin van de 19e eeuw altijd een agrarische bestemming gehad. De bodem bestaat uit een veldpodzol. De aanwezigheid van deze bodem wijst erop dat het onderzoeksgebied in het verleden aantrekkelijk is geweest voor menselijke bewoning en in recente tijd niet is vergraven. De bewoning dateert naar verwachting uit de steentijd. In de loop van de bronstijd vond er door de stijging van de zeespiegel veengroei plaats en was het onderzoeksgebied niet langer aantrekkelijk als vestigingsplaats voor de mens. Tijdens de ontginning kunnen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden zoals het graven van sloten en vaarten. Uit het booronderzoek blijkt dat in de boringen 1 en 6 een B-horizont aanwezig is en in de boringen 2 en 4 een BC-horizont. De aanwezigheid van dit bodemhorizont wijst erop dat de bodem niet recentelijk is vergraven en dat eventueel aanwezige archeologische resten nog intact kunnen zijn. In de overige boringen is geen B- of BC-horizont meer aanwezig en is de top van het dekzand in de bouwvoor opgenomen of is in de vergraven tussenlaag opgenomen. Het bevoegd gezag, gemeente Veendam, besluit hoe verder wordt omgegaan met het archeologisch erfgoed op basis van het bovenstaande advies.