In opdracht van Combinatie Dijkverbetering HOP heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in het plangebied Lekdijk West te Beusichem (gemeente Buren) in de periode van 22 september t/m 8 oktober 2015 een archeologische begeleiding conform protocol opgraven uitgevoerd (zie figuur 1).De onderzoekslocatie in Beusichem is onderdeel van een groter terrein waar in het kader van het Dijkverbeteringsplan Hagestein – Opheusden diverse civiele graafwerkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de dijk over een langer traject zijn uitgevoerd Tijdens het onderzoek is vondstmateriaal uit de vroege middeleeuwen (8e-10e eeuw) aangetroffen en zijn diverse greppels en (paal)kuilen waargenomen uit de late middeleeuwen. Tevens zijn een greppel, kuilen, een waterput en muurresten uit de nieuwe tijd gedocumenteerd. De sporen uit de nieuwe tijd kunnen deels worden gerelateerd aan een erf uit de nieuwe tijd die op historisch kaartmateriaal nog zichtbaar is.Beusichem is van oorsprong een esdorp met gestrekte hoofdvorm. Esdorpen met gestrekte hoofdvorm vinden hun oorsprong in de Karolingische en Ottoonse tijd. In de 11e en 12e eeuw vond een uitbreiding van het dorp plaats in het verlengde van het vroegmiddeleeuwse bewoningslint. De onderzochte vindplaats bevindt zich aan het westelijke uiteinde van het bewoningslint en maakt deel uit van een grotere middeleeuwse vindplaats, die zich rondom het onderzochte gebied uitstrekt; de oost-, west- en zuidzijde zullen onderdeel zijn geweest van het middeleeuwse dorp en aan de noordzijde werd de nederzetting beschermd door een dijk die vanaf de late middeleeuwen is opgeworpen. Hoewel er inmiddels eeuwen zijn verstreken zijn resten van deze middeleeuwse bewoning nog steeds terug te vinden en is de middeleeuwse opzet van het dorp nog steeds te herkennen in de structuur.Op basis van het vondstmateriaal dat in het onderzoeksgebied is aangetroffen lijkt het aannemelijk dat het gebied vanaf de 8e eeuw in gebruik is genomen als akkergebied. Sporen van bewoning ontbreken, maar vondstmateriaal uit deze periode is wel aanwezig in bodemlagen en in jongere sporen.Waarschijnlijk is het gebied met mest en afval van de bewoners bemest, waarbij het vondstmateriaal verspreid is geraakt over het terrein. De dorpskern lag destijds waarschijnlijk oostelijker. Het dorp groeit gestaag en vanaf de 12e eeuw maakt het gebied deel uit van de woonkern. Vondstmateriaal uit deze periode is talrijker en de sporen tonen aan dat men in deze periode het terrein begon in te richten en geschikt te maken voor bewoning. Het ontbreken van boerderijplattegronden doet vermoeden dat tijdens het onderzoek voornamelijk de achtererven zijn aangesneden. Aangezien het onderzoeksgebied aan de noordzijde tegen de dijk aan ligt, hebben de boerderijen waarschijnlijk ten zuiden van het onderzoeksgebied gelegen. Het vondstmateriaal weerspiegelt de boerenaard van de erven. Het aardewerk bestaat uit standaard huishoudelijke raad en de dierlijke resten zijn afkomstig van dieren die ook tegenwoordig nog op een boerderij rondlopen, namelijk varkens, runderen en paarden en waarschijnlijk hebben er ook kippen rondgelopen. Onder de metaalvondsten zijn geen bijzondere objecten, maar voorwerpen zoals messen, een schaar, gespen en hoefijzers. Dat de middeleeuwse bewoners gebruik maakten van het water blijkt uit de scheepssintels die gebruikt werden bij de bouw en reparatie van boten en een vislood toont aan dat er ook vis op het menu stond.Met behulp van de botanische resten kan worden vastgesteld dat er in de omgeving van het erf gewassen werden verbouwd die op het erf verder werden verwerkt. Voor het malen van de granen gebruikte men maalstenen die door middel van handel en waarschijnlijk via de rivier vanuit Duitsland naar Nederland werden getransporteerd.Vanaf het midden van de 14e eeuw lijkt de vindplaats niet meer aantrekkelijk te worden bevonden voor de voorheen uitgevoerde activiteiten. Het terrein lijkt weer voornamelijk weer in gebruik te worden genomen voor agrarische doeleinden. Enkel de oostelijke zijde van het terrein maakt tot in de late nieuwe tijd onderdeel uit van een erf gebruikt. Stille getuigen van dit erf zijn de waterput en muurresten.Hoewel tijdens het onderzoek enkel een smalle strook langs de dijkvoet onderzocht kon worden, heeft het onderzoek informatie opgeleverd op basis waarvan het beeld aangevuld kan worden van de middeleeuwse ontwikkeling van het gebied. Deze ontwikkeling lijkt overeen te komen met andere dorpen in het rivierengebied in dezelfde periode. Hoewel diverse vragen met behulp van deze nieuwe informatie beantwoord of reeds bekende theorieën heeft bevestigd, zijn er tevens diverse vragen nog onbeantwoord, waaronder of de ontwikkeling van de dorpen aan planning onderhevig was en zo ja, door wie dit werd aangestuurd. Met behulp van onder andere dit onderzoek kunnen dan ook gerichte onderzoeksvragen worden opgesteld voor toekomstig onderzoek. Het onderhavige onderzoek toont dan ook aan, ondanks dat er geen huisplattegronden zijn aangesneden en slechts een beperkte oppervlakte onderzocht is, dat dergelijke terreinen eveneens veel waardevolle informatie kunnen opleveren, die het beeld van de bewoningsgeschiedenis en gebruik/inrichting van het omliggende gebied zowel kan aanvullen als bijstellen.