Hamaland Advies heeft, voor het plangebied gelegen aan de Kanaaldijk 15 te Utrecht , gemeente Utrecht, in opdracht van Somerset Capital Partners, een archeologisch bureauonderzoek en bouwdossieronderzoek conform de BRL SIKB 4002 en een verkennend booronderzoek conform de BRL SIKB 4003 en de richtlijnen van gemeente Utrecht1 uitgevoerd. In het plangebied zal de bestaande bebouwing (een voormalige betonfabriek) worden gesloopt en vervangen worden door een logistiek centrum (Zie bijlage 1). De ontwikkeling heeft een oppervlakte van 110.705 m² (11,07 ha). De nieuwe bodemverstoring door de nieuwe bebouwing en de toekomstige inrichting van het gebied is nog niet bekend, maar aannemelijk is dat de funderingen vorstvrij worden aangelegd op een diepte van tenminste 0,80 m-mv. De aanwezige bodemverstoringen door de bestaande bebouwing zijn op 19 mei 2020 onderzocht door het analyseren van dossiers met bouwtekeningen die aanwezig zijn op de locatie. Het bouwdossierarchief van de gemeente Utrecht bevat 16 bouwdossiers voor het adres Kanaaldijk 15 in de periode 1955-1995.2 Deze dossiers kunnen echter ‘vanwege privacy of auteursrechten alleen worden bekeken in de studiezaal. Vanwege landelijke maatregelen tegen het coronavirus is de studiezaal helaas gesloten, waardoor het op dit moment niet mogelijk is de documenten te bestuderen.Resultaten bureauonderzoekUit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de stroomgordel Oud-Aa (nummer 129) of er net buiten ligt. Deze stroomgordel was actief tussen 907 v. Chr. tot 73 jaar n.Chr. en kan archeologische resten bevatten van de Late Bronstijd tot de Midden Romeinse Tijd. Op deze stroomgordel zijn kalkloze of kalkhoudende poldervaaggronden afgezet welke als oever-/crevasseafzettingen en beddingafzettingen kunnen worden geclassificeerd aan de hand van de resultaten van het recent uitgevoerde milieukundige bodemonderzoek binnen het plangebied.Door de ligging van het plangebied op deze stroomgordel of in de bijbehorende crevasseafzettingen wordt verwacht dat er een hoge trefkans is op archeologische resten vanaf het moment dat de stroomgordel actief werd. De resten worden verwacht in de top van de oeverof crevasseafzettingen op een diepte vanaf 1,20 m-mv. Voor resten ouder dan de stroomgordel geldt een lage verwachting, aangezien de Oud-Aa stroomgordel deze resten geërodeerd kan hebben. Voor resten vanaf de Nieuwe Tijd geldt theoretische gezien een hoge verwachting op een diepte tot 1,00 m-mv. Uit het uitgevoerde bouwdossieronderzoek is echter gebleken dat de trefkans op vindplaatsen gering is door de aanwezige bodemverstoringen tot een diepte van minimaal 100 cm-mv.Resultaten verkennend booronderzoekUit de resultaten van het uitgevoerde booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw in het plangebied tamelijk uniform is. In het gehele onderzoeksgebied is onder de beton- en puinverharding sprake van een dik ophogingspakket bestaande uit diverse lagen met o.a. geel en grijs fijn opgespoten strandzand met schelpen (nonnetjes), grijs fijn zand met grijze kleibrokken en veenbrokken, brokken veraard veen, plantenresten, puin en puinspikkels en bruingrijze gevlekte zandige klei met plantenresten. In boring 40 is in deze ophogingslagen op een diepte van 150 cm-mv een fragmentje industrieel aardewerk uit de late 19e eeuw / begin 20e eeuw aangetroffen. De overgangen tussen de ophogingslagen is scherp. Boring 55 is voortijdig gestuit op een fundering van zachte oranje baksteen op een diepte van 210 cm-mv. Mogelijk betreft dit een oude fundering van de voormalige steenfabriek of een oude kademuur (langs het Amsterdam Rijnkanaal). De dikte van het aangetroffen ophogingspakket varieert van 110 cm-mv in boring 5 tot 270 cm-mv in boring 56. In boring 56 waren de bodemlagen tot een diepte van 220 cm-mv zwart gekleurd en olie- en teerhoudend. Voor een overzichtskaart van de dikte van de aangetroffen ophogingspakketten c.q. de top van de C-horizont wordt verwezen naar bijlage 9.De overgang van de subrecente ophogingslagen naar de natuurlijke ondergrond is scherp. De basis van het bodemprofiel bestaat uit grijze en grijsbruine ongerijpte tot matig gerijpte zandige klei of kleiig zand met fijn schelpgruis die als oeverafzettingen van de Oud Aa stroomgordel zijn geïnterpreteerd. In boring 2, 6 en 15 worden de oeverafzettingen onder de subrecente ophoging afgedekt door een 35 cm (boring 15) tot 70 cm (boring 6) dikke laag ongerijpte kalkrijke komklei. In boring 5 worden de oeverafzettingen afgedekt door een 25 cm dikke laag bruingrijze iets venige zandige klei met plantenresten die als restgeulafzettingen zijn geïnterpreteerd. In boring 6 is op een diepte van 190 cm-mv tot 210 cm-mv is een zwak ontwikkelde laklaag (vegetatiehorizont) aanwezig van donkerbruine zandige klei met plantenresten en fijn schelpgruis. De oeverafzettingen en de laklaag zijn ongerijpt tot matig gerijpt, overwegend slap en kalkrijk. Er is geen bodemvorming aangetroffen. Ook de laklaag in boring 6 is te zwak ontwikkeld voor permanente bewoning en wordt afgedekt door komafzettingen, wat erop wijst dat na een kortstondige drogere periode in een verder dynamisch milieu sprake is geweest van verdere vernatting.SelectieadviesWij zien op basis van de onderzoeksresultaten geen bezwaren tegen de voorgenomen bodemingrepen en adviseren om de ondergrond in het plangebied in ieder geval vrij te geven tot de maximale boordiepte van 320 cm-mv (- 1,63 m NAP). Over diepere bodemlagen kunnen vooralsnog geen uitspraken gedaan worden, omdat deze niet zijn onderzocht. Deze vielen ook buiten de doelstelling van het verkennend onderzoek. De diepere bodemlagen (dieper dan 320 cmmv; -1,63 m NAP) worden mogelijk alleen bedreigd door de nieuwe paalfundering. Een palenplan was nog niet beschikbaar ten tijde van de uitvoering van dit onderzoek.VoorbehoudHet uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de voorgeschreven procedures en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. De resultaten van het bureauonderzoek en het Plan van Aanpak voor verkennende boringen zijn op 23 juni 2020 getoetst door mw. R. Buitenhuis (gemeentelijk archeoloog). De opmerkingen zijn verwerkt in de definitieve rapportage van het bureauonderzoek (versie 2.0). De resultaten van het veldonderzoek en de aanbevelingen zijn op 17 augustus 2020 getoetst door het bevoegd gezag, de Archeologische Dienst Utrecht (mw. R. Buitenhuis). De opmerkingen op het conceptrapport van het veldonderzoek zijn verwerkt in deze definitieve rapportage (versie 3.0). Na ontvangst van het definitieve rapport zal de Archeologische Dienst Utrecht een selectiebesluit opstellen over het vervolg van het archeologisch onderzoek. Wij wijzen erop dat het selectiebesluit van het bevoegde gezag af kan wijken van het selectieadvies van Hamaland Advies. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 van de Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: ‘Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister’. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Archeologische Dienst Utrecht (mw. A. Bakker, dhr. H. Wynia of mw. R. Buitenhuis).