In het historisch centrum van Amsterdam vinden regelmatig kleinschalige bodemingrepen plaats bij het verdiepen of aanleggen van kelders, vaak als onderdeel van funderingsherstel, maar ook in de openbare ruimte bij vernieuwing van dieper gelegen kabels en leidingen. Voor bepaalde locaties geldt vanwege de historische bewonings- en gebruiksgeschiedenis een hoge archeologische verwachting en kan de gemeente besluiten om de resten te laten opgraven. Vanwege het kleinschalige karakter van de bodemingrepen en civieltechnische beperkingen tijdens de bouw, worden de opgravingen dan vaak uitgevoerd in de vorm van een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden.1 In dit rapport wordt ingegaan op dertien van dergelijke archeologische begeleidingen, die door Monumenten en Archeologie zijn uitgevoerd tussen januari 2020 en september 2024.
Bij de verschillende onderzoeken stonden twee categorieën van archeologische restanten centraal die beiden verband houden met de inrichting van de stad: de ondergrond en bouwsporen. De begeleidingen richten zich primair op profielopnames van de (kunstmatige) bodemopbouw, waar mogelijk tot aan de natuurlijke veenbodem of – in het geval van landwinning – tot in de bedding van de waterbodem, zoals die van het IJ. Daarvoor worden bodemprofielen aangelegd die waar mogelijk binnen het civieltechnisch werk met gutsboringen zijn aangevuld. Daarnaast richtten de onderzoek zich op de documentatie van bouwstructuren, zoals funderingen, bouw- en walmuren, brughoofden, vloeren, waterkelders, waterputten en beerputten, afvallagen en andere culturele resten.
Hoewel elk van deze kleinschalige bouwprojecten archeologische informatie bood over de bodemsituatie, bebouwing of andere soortige gebruikssporen van één specifieke locatie binnen de stad, vormde de stedelijke ontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van Amsterdam een rode draad die de onderzoeken met elkaar verbindt. Vandaar dat er voor gekozen is om de eindrapporten van dertien afzonderlijke begeleidingsonderzoeken te bundelen. De verschillende vindplaatsen zijn in deze combi-rapportage onderverdeeld in een aantal stedelijke zones. Dit zijn achtereenvolgens de gebieden van de middeleeuwse binnenstad begrensd door het Singel, Kloveniersburgwal en Geldersekade (1200-1585) en die van de opeenvolgende 16de- en 17de-eeuwse stadsuitbreidingen (1585-1663).
Voorafgaand aan de beschrijving van de vindplaatsen zullen de verschillende groeifasen in kwestie kort worden besproken. Als algemene introductie wordt de opbouw van de ondergrond toegelicht waarop de stad zich ontwikkelde en met name de processen van ophogingen en landwinningen die essentieel waren voor de stadsvorming. Tevens worden kort een aantal gebouwde structuren die in de Amsterdamse ondergrond aanwezig zijn besproken.