BO IVO-V Graven Es Oldenzaal Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek – verkennende en karterende fase Graven Es te Oldenzaal, gemeente Oldenzaal (OV)

DOI

Laagland Archeologie heeft in december 2020/januari 2021 een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd aan de Graven Es te Oldenzaal. Het onderzoek is uitgevoerd conform het protocol SIKB KNA 4002. Op basis van de resultaten van het concept-bureauonderzoek is vervolgens een verkennend booronderzoek (inventariserend veldonderzoek – verkennende fase, protocol SIKB KNA 4003) uitgevoerd in februari van dat jaar. Uit dit onderzoek is gebleken dat op twee locaties langs de Oude Oldenzaalsestraat sprake is van een deels intact bodemprofiel. In juni 2021 zijn vervolgens karterende boringen gezet.Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de aanleg van nieuwe woningen op een drietal locaties (A, B en C). Het onderzoek betreft een actualisatie van een eerder uitgevoerd archeologische bureauonderzoek, waarbij ook grondboringen zijn gezet.Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.Plangebieden A, B en C liggen (deels) op een lage dekzandrug of –welving, grenzend aan een beekdal of beekoverstromingsvlakte. Bodemkundig liggen plangebieden A en C grotendeels op een veldpodzolgrond en deels op een beekeerdgrond of venige beekdalgrond. Plangebied B ligt op een laarpodzolgrond (een veldpodzol waarop een dun plaggendek aanwezig is). Dit betreft waarschijnlijk een zeer jong plaggendek, dat vermoedelijk nog na 1832 is gevormd. In de omgeving komen veel archeologische waarden voor vanaf het Mesolithicum tot en met de nieuwe tijd. Veel van de bekende waarden hangen samen met historische boerenerven (Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd) in dit gebied en clusteren op de hogere dekzandruggen met een plaggendek. Op de lagere dekzandruggen en – welvingen zijn wel waarnemingen geregistreerd, maar deze zijn relatief schaars. In en nabij het onderzoeksgebied gaat het daarbij overwegend om vondsten uit de periode Mesolithicum – Bronstijd.In plangebieden A, B en C kunnen resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Vroeg-Neolithicum worden verwacht (middelhoge verwachting), samenhangend met een overgang van zandgronden naar een beekdal. In de delen waar veldpodzolgronden of een laarpodzolgrond aanwezig is, kunnen resten uit de periode Neolithicum – Bronstijd worden verwacht (middelhoge verwachting). Resten uit deze perioden zijn normaliter vooral op de wat hogere dekzandruggen te verwachten. Naar verwachting zijn eventuele resten uit deze periode in de plangebieden minder goed geconserveerd gebleven omdat geen sprake is van een dik plaggendek. Voor de periode Neolithicum – Bronstijd wordt daarom een middelhoge verwachting gehanteerd. Resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen kunnen niet uitgesloten worden, maar in deze perioden zocht men vaak de hogere dekzandruggen op. Daarnaast zijn met name resten uit de Romeinse tijd zeer schaars in dit deel van Nederland. Voor deze periode geldt daarom een lage verwachting. Specifiek voor plangebied A geldt daarnaast een hoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd op basis van het naburige historische erf. Het inventariserend veldonderzoek – verkennende fase heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.In plangebied A en – in mindere mate plangebied B – is een deels intact bodemprofiel aangetroffen. In deelgebied C is sprake van een AC-profiel. Voor plangebied C wordt geen nader vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. In plangebieden A en B kunnen archeologische resten worden verwacht. In mei en juni 2021 zijn in deze terreinen daarom karterende boringen gezet. Tijdens het karterende booronderzoek zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. De kans dat er daarom daadwerkelijk sprake is van een vindplaats is klein, al is dit type vervolgonderzoek ongeschikt om grondsporen (paalkuilen en dergelijke) op te sporen. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Oldenzaal. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, de heer A. Vissinga.Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2c2-9x2y
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-2c2-9x2y
Provenance
Creator E.W. Brouwer
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor R.C.B. Steenbak; Laagland Archeologie
Publication Year 2021
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess false
Contact R.C.B. Steenbak (Provincie Noord-Brabant)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/octet-stream; application/dbf; application/prj; application/shp; application/shx; text/xml
Size 6129433; 5; 1097; 433; 705; 576; 236; 9513; 8355; 3289; 1190; 1343; 1815; 830; 1448; 7208; 10326; 3846; 1851; 1148; 1678; 1831; 1895; 2143; 10962; 1266; 1624; 2060; 1391; 1626814; 978; 1602; 173796; 1445; 977; 1280; 1588697; 907; 1208; 2963; 980; 38289; 1470; 2124; 2075; 1813; 1524; 2250; 51806; 88; 452; 116; 3657; 360666
Version 1.0
Discipline Humanities