In opdracht van Van Wijlen heeft BAAC op 18 tot en met 22 juni 2020 een proefsleuvenonderzoek (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd in plangebied Reeshofweide te Tilburg. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen uitvoering van natuurontwikkelingsproject Reeshofweide in de gemeente Tilburg. Het project omvat de aanleg van een ecologische verbindingszone en beekherstel. Men is voornemens om in dit gebied meanders en poelen aan te brengen, beekprofielen te wijzigingen en bosschages aan te brengen. Ook worden diverse kunstwerken aangebracht in de vorm van stuwen, dammen en duikers. Mogelijk wordt bebouwing gerealiseerd, maar daar zijn nog geen exacte gegevens van beschikbaar. De werkzaamheden vinden plaats in een gebied aan weerszijden van de Burgemeester Letschertweg.Tijdens het veldwerk zijn verspreid over het plangebied 29 proefsleuven aangelegd. In het zuidoostelijke deel van het plangebied, ter hoogte van proefsleuven 1 tot en met 7 was voor aanvang van het onderzoek al een deel afgegraven. Door stevige regenval in de voorgaande dagen stond een deel van het te onderzoeken terrein onder water. Sleuven die hier waren gepland, zijn enkele meters verplaatst. In het noordwestelijke deel van het plangebied zorgen lange, dicht langs elkaar gelegen recente banen ervoor dat het vlak relatief diep aangelegd moest worden om iets van de C-horizont te kunnen zien. De banen kunnen veroorzaakt zijn door het diep omzetten van de grond, maar ook door banden van een trekker die in de drassige bodem diep is weggezakt tijdens het bewerken van het land. De meest westelijk geplande proefsleuf van 25 bij 4 m kon niet worden aangelegd omdat de locatie dichtbegroeid was met bomen en struiken. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat het aanleggen van deze proefsleuf tot andere conclusies leidt dan die getrokken kunnen worden uit de resultaten van de onderzochte sleuven.Tijdens het veldonderzoek zijn indien dat mogelijk was per proefsleuf twee profielkolommen gedocumenteerd. Bij de proefsleuven met een lengte van 50 m of langer zijn indien de bodemopbouw veranderde meer dan twee profielen gedocumenteerd. Het oostelijk deel van het plangebied maakt deel uit van een oorspronkelijk iets hoger gelegen noordwest-zuidoost rug evenwijdig aan de Donge, waar als gevolg van aftopping van de natuurlijke bodem in combinatie met ophoging het natuurlijke reliëf is gewijzigd. De aftopping is over het algemeen relatief beperkt gebleven. Alleen in het centrale deel is de bodem tot in de top van de C-horizont afgegraven. In de rest van het gebied is nog een restant van een veldpodzol in de vorm van een B- of BC-horizont aanwezig. Het westelijke deel van het plangebied ligt op de overgang van een iets hogere gebied in het zuidwesten naar een laagte of ven in het noordoosten. Als gevolg van egalisatie zijn de hogere delen van het gebied tot in de C-horizont afgetopt. Alleen op de flanken is nog een restant van het oorspronkelijke veldpodzolprofiel over. In de laagte is, als gevolg van de natte omstandigheden, nooit een podzol ontstaan. Hier is nog een restant van de oorspronkelijke A-horizont aanwezig.Tijdens het proefsleuvenonderzoek is één vindplaats aangetroffen. Het betreft een aantal vermoedelijk post-middeleeuwse greppels die onderdeel uitmaken van een perceleringssysteem. De greppels zijn verspreid over het plangebied aangetroffen. De ligging van een aantal greppels komt overeen met perceelsgreppels die op de Bonnekaart van 1920 zijn weergegeven. Op een kaart uit 1870 zijn nog nauwelijks greppels zichtbaar in het plangebied wat erop duidt dat de aangetroffen sporen jonger zijn. De vindplaats heeft een beperkte informatiewaarde en voegt weinig toe aan de kennis over de lokale en regionale geschiedenis. Op basis van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende waardering wordt de vindplaats niet behoudenswaardig geacht en is het advies om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren binnen het plangebied.