Het noorden van de onderzoekslocatie ligt op een rivierduin die in het Laat-Glaciaal is ontstaan. Hierin worden duinvaaggronden verwacht. Door de ligging op een rivierduin heeft het noorden van de onderzoekslocatie een hoge trefkans op archeologische resten en/of sporen uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd. In de omgeving van de onderzoekslocatie is het rivierduin in ieder geval sinds het Neolithicum bewoond. Vooral uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd zijn veel waarnemingen bekend. In het zuiden van de onderzoekslocatie wordt een geul van een vlechtend afwateringsstelsel uit het Laat-Glaciaal verwacht. Deze geul is in het Holoceen opgevuld. In de opvulling van de geul worden poldervaaggronden verwacht. Voor deze geul geldt een lage archeologische trefkans. Ter plaatse van de huidige bebouwing is het archeologische niveau waarschijnlijk al verstoord.Tijdens het verkennende booronderzoek is op de onderzoekslocatie in het noorden van het westelijke perceel een rivierduin aangetroffen. Hierin is in het uiterste noordwesten van de onderzoekslocatie een holtpodzolgrond met een gedeeltelijk gekeerd profiel aangetroffen. De overige bodemprofielen in het rivierduin zijn afgetopt en dus niet classificeerbaar. Op de rest van de onderzoekslocatie zijn restgeulafzettingen aangetroffen. Later is door egaliseringswerkzaamheden een zanddek op de restgeulafzettingen terecht gekomen. De top hiervan is tot 25 á 65 cm –mv vergraven.Geconcludeerd kan worden dat door egaliseringswerkzaamheden het bodemprofiel in het rivierduin grotendeels is afgetopt. Hierdoor is een eventuele vondstlaag reeds verdwenen. Ook in het uiterste noordwesten is dit door kering van het bodemprofiel het geval. Waarschijnlijk zijn alleen diepe grondsporen als paalkuilen en waterputten bewaard gebleven. Er is dus sprake van een lage trefkans op intacte archeologische resten. Ter plaatse van de restgeulafzettingen was al sprake van een lage trefkans.
Issued: 2010-11-18