Laagland Archeologie heeft in januari 2021 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Korte Steeg naast nr. 10 te Achterberg. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de bouw van een twee-onder-een kapwoning en twee bijgebouwen.Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.Op basis van het bureauonderzoek geldt een hoge verwachting voor de perioden vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. Vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd geldt een zeer hoge verwachting.De hoge verwachting voor de perioden vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd is gebaseerd op toevalsvondsten en archeologische onderzoeken met vondstmateriaal uit deze periode, binnen het onderzoeksgebied. Daarnaast zijn er dekzanden (gordel- of ruggen) aanwezig. Deze nabij de stuwwal gelegen hoge dekzanden zijn aantrekkelijk voor (tijdelijke) bewoning. De zeer hoge verwachting voor de periode vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd is gebaseerd op de grote hoeveelheid aanwezige archeologische waarnemingen en vindplaatsen uit de betreffende perioden binnen het onderzoeksgebied. Daarnaast fungeren de enkeerdgronden als beschermende laag waardoor eventuele aanwezige resten niet of in mindere mate zijn aangetast door allerlei bodemingrepen.Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.Uit de resultaten van het uitgevoerde verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit dekzanden met een dik plaggendek. Het plaggendek bestaat uit meerdere akker- en cultuurlagen met een gezamenlijke dikte van circa 100 cm, waaruit kan worden afgeleid dat het plangebied overwegend uit oude bouwlanden bestaat met een onverstoorde bodemopbouw. De dikte van de humeuze bovenlaag is in alle gevallen tenminste 80 cm dik. De plaggenbodem biedt tevens een beschermde laag voor onderliggende te verwachte vindplaatsen. De onderliggende ondergrond bestaat uit ten dele door hellingafspoeling verspoelde dekzanden (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel). Verder zijn er een aanzienlijk aantal onderzochte vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied.De kans dat het gebied nog resten met een archeologische context bevat wordt daarom hoog geacht. Om die reden wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren als de verstoringsdiepte 60 cm -mv overschrijdt in de onbebouwde delen. Bij een dergelijke overschrijding wordt geadviseerd direct over te gaan op een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Gezien de schaarste aan mobiele vondsten die de Utrechtse vindplaatsen kenmerken, wordt karterend booronderzoek niet als een geschikte onderzoeksmethode beschouwd.De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Rhenen, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU).
