Antea Group heeft in maart 2021 een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (karterende fase) uitgevoerd in voorbereiding op de aanleg van een ondergronds kabeltracé (hoogspanningsverbinding ‘Nijverdal-Rijssen’). Het tracé loopt door de gemeenten Hellendoorn, Wierden en Rijssen-Holten. Het onderhavige rapport heeft enkel betrekking op de gemeente Hellendoorn en bevat het bureauonderzoek en het verslag van het veldonderzoek.De uitkomsten van het karterend booronderzoek worden in hoofdstuk 3 gerapporteerd. Het in dit document gerapporteerde veldonderzoek vervangt zowel inhoudelijk als in vorm het eerder uitgevoerde verkennend veldonderzoek. De eerder opgeleverde rapporten voor de gemeente Hellendoorn1komen daarmee te vervallen. Dit laatste geldt ook voor het bureauonderzoek, dat na aanpassing integraal als hoofdstuk 2 van onderhavig rapport is opgenomen.Conclusies bureauonderzoek Binnen het plangebied (dat wil zeggen de locaties waar open ontgravingen plaatsvinden) kunnen restanten worden aangetroffen uit alle perioden. De verwachting wordt ingedeeld op basis van landschapstype. Binnen het plangebied komen twee verschillende landschapstypes voor, namelijk de beekdalvlakte (deelgebieden 1 tot en met 3) en de dekzandwelvingen (deelgebieden 4 tot en met 7). In het gebied met dekzandwelvingen komen plaatselijke ook laagtes en vlaktes voor.Voor het dal van de Regge geldt dat grote delen hiervan voor bewoning te nat zijn geweest, maar opgeslibde oevers of dekzandkoppen aan de rand van het dal kunnen voldoende hoog en gunstig zijn geweest en in dat geval een hoge verwachting voor (kleinschalige) bewoningsresten hebben, alsook voor off site resten van hoger gelegen van de vindplaatsen op de Eversberg. Ook kunnen op lage, ongekarteerde zandkoppen in het Reggedal mesolithische kampjes hebben gelegen.De HDD-lijn (sleufloze aanleg van het tracé) doorsnijdt de Eversberg, een hoog opgewaaide dekzandrug met plaggendek (goed zichtbaar op de AHN-kaart). Dit is een bij uitstek geschikt gebied geweest met goede mogelijkheden voor (prehistorische) bewoning en in dichte nabijheid van de rivier (Regge). Diverse vindplaatsen op de Eversberg getuigen van deze omstandigheden. Op de Eversberg wordt echter in het huidige plan niet gegraven.De dekzandwelvingen ten oosten van de Eversberg liggen in een relatief laag gelegen gebied met slechte afwateringsomstandigheden dat in de loop van de tijd met veen overgroeid raakte. In dit gebied liggen deelgebieden 4 tot en met 7. Voor het gebied geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de perioden paleolithicum en mesolithicum en een lage verwachting voor jongere perioden. Voor de periode laat paleolithicum en mesolithicum is het dus mogelijk dat dit gebied, dat steeds natter werd, nog bewoonbaar was, maar dat zal ook dan vooral de hoogste welvingen / (vroegere) dekzandkopjes betreffen.Conclusies veldonderzoek In boring 31, deelgebied 3 is een vermoedelijk intacte bodem aangetroffen die aan de top bestaat uit een compacte of gerijpte, lemige, humeuze afzetting met een rommelige overgang naar het onderliggende zand. In dit lemige pakket komen houtskoolvlekjes voor en roestvlekken. Het pakket wordt geïnterpreteerd als een oeverwalachtige afzetting. De op het gevoel lemige textuur zal in werkelijkheid bestaan uit een vermenging van zand, slib en silt dat in perioden van hoogwater op de oevers is afgezet. Onder dit pakket ligt sterk siltig gleyhoudend zand (Cg-horizont) met een stagnatielaag op 0,9 m -mv. Deze laag gaat over in een gereduceerde ondergrond van fluvio(peri)glaciale zanden (Cr-horizont). Dezelfde lemige laag als in boring 31 is ook aanwezig in boring 32, maar in een minder intacte vorm.In boringen 33 en 34 is de lemige toplaag (vermoedelijke oeverafzetting) niet meer aanwezig of geheel verstoord. In de ondergrond is de aanwezigheid van een verzande stroomdraad of restgeul te vermoeden, met grofzandig (bedding)afzettingen of zandbanken in boring 33 en verder in het algemeen veel plantenresten en rietresten. De van oorsprong fluvio(peri)glaciale afzettingen, die in boringen 31 en 32 nog intact zijn, lijken hier door latere rivieractiviteit te zijn omgewerkt. De grofzandige afzetting in boring 33 kan duiden op sedimentatie in een voormalige binnenbocht van de Regge. In de binnenbocht is de stroomsnelheid geringer, waardoor zand eerder de neiging krijgt op die plaats te bezinken. Dit kan leiden tot zandbanken. Dergelijke zandbanken in de stroomgeul kunnen hebben geleid tot ondiepe gedeeltes waar de rivier in het verleden relatief eenvoudig kon worden overgestoken (voorde of doorwaadbare plaats).In de overige deelgebieden zijn geen intacte of relevante beek- rivierafzettingen of intacte dekzandkoppen aangetroffen ten aanzien van de rivier-/beekdalverwachting (deelgebied 1 en 2), noch voor intacte bodems die op mogelijke prehistorische bewoonbaarheid duiden (deelgebied 4 tot en met 7). De boringen in deelgebied 4 hebben de aanwezigheid van een voormalige laagte of vennetje aangetoond. Hoewel een vennetje aan de rand van een uitgebreid veengebied en in de nabijheid van prehistorische nederzettingen op de Eversberg een interessante depotlocatie kan zijn geweest, zijn hier gezien de staat van de bodem geen intacte resten meer te verwachten. De archeologische verwachting voor deelgebied 1 en 2 en 4 tot en met 7 kan daarmee worden bijgesteld naar laag.Selectieadvies Op basis van het veldonderzoek wordt het onderstaande (selectie)advies geformuleerd: • Geadviseerd wordt om deelgebied 1, 2, 4, 5, 6 en 7 vrij te geven vanwege een lage tot afwezige kans op archeologische vindplaatsen. • Geadviseerd wordt om de archeologische verwachting van deelgebied 3 specifiek de westelijke helft van het terrein (circa 25 m van de beoogde kabelsleuf) nader vast te stellen, door middel van het uitvoeren van een archeologisch proefsleuvenonderzoek (voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden) of door middel van archeologische begeleiding (tijdens de uitvoering van de werkzaamheden). Indien de keuze op een begeleiding valt, dan is het van belang dat de archeologische verwachting relatief ondiep ligt (circa 0,5 m -mv) en dus niet zonder aangepast plan te combineren is met civieltechnische ontgraving. Voor een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding dient een door de bevoegde overheid beoordeeld en goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld.Revisiebeheer Dit rapport is voorgelegd aan de adviseur van de bevoegde overheid en goedgekeurd (A. Vissinga, Het Oversticht). Revise 00 betreft daarmee de definitieve versie. Eventuele adviezen zullen in de vergunningsprocedure worden omgezet in een selectiebesluit.
Antea Group Archeologie 2021/53
Date Submitted: 2022-03-08
Issued: 2021-04-23