De onderzochte hallehuisboerderij Klein Veenhuizen en de inmiddels verdwenen boerderij Groot Veenhuizen ten noorden daarvan, werden al in de 16de eeuw genoemd. Ze behoorden tot het bezit van het Benedictijner klooster Abdinckhof te Paderborn in Duitsland. Dit klooster werd in de 11de eeuw gesticht door bisschop Meinwerk van Hamaland. De bisschop schonk in 1032 veel erven in Putten en Nijkerk aan het door hem gestichte klooster. De Kelnarij van Putten beheerde de goederen van dit klooster en droeg onder andere zorg voor de inning van de pacht. Kort nadat de Kelnarij werd opgeheven in 1803 kwam Klein Veenhuizen in eigendom van de eigenaren van kasteel Oldenaller in Putten.
Van de boerderij Klein Veenhuizen zijn behalve het onderzochte hoofdgebouw, nog een bakhuis met oven, een grote schuur met ankerbalkgebinten en een gerestaureerde vierroedige hooiberg aanwezig. De schaapskooi op het erf werd pas in 1995 gebouwd.
Van het hoofdgebouw dateert de voorgevel met vlechtingen, klezoren in de hoekverbanden en teruggebrachte schuiframen onder een strek in opzet waarschijnlijk uit de 18de eeuw. De achtergevel dateert van omstreeks 1900. Bouwsporen aan de onderzijde van de strijkbalk (in het interieur) lijken erop te wijzen dat de gemetselde achtergevel een achterwand van hout of vakwerk heeft vervangen. Door de aanwezige bepleistering en moderne wandbekleding van gepotdekselde delen konden beide zijgevels niet worden onderzocht.
In het interieur is de voor het hallehuistype kenmerkende driebeukige indeling nog aanwezig. Deze bestaat uit een in opzet oorspronkelijke woonkamer (heerdkamer) in het midden, geflankeerd door een kelder met opkamer met achtergelegen vertrek (de vroegere geut) aan de linkerzijde en een (slaap)vertrek aan de rechterzijde, in 1994 verbouwd tot keuken. In de heerdkamer is een gerestaureerd plafond met moer- en kinderbalken aanwezig en een heerd met tegelwand, schouwbalk met rijk geprofileerde bordenrand en een ijzeren kachel/haard met slinger. De bedstede aan de rechterzijde van het voorhuis betreft een reconstructie uit 1994.
In het achterhuis herinneren de twee aanwezige ankerbalkgebinten en deeldeuren geflankeerd door gietijzeren stalramen en mestdeuren, aan het eind van de kruigangen van de grupstal, nog aan de kenmerkende indeling van een brede hoofdbeuk (de deel) met in de smalle zijbeuken de stalling voor het vee.