In juni 2007 is door Oranjewoud een proefsleuven onderzoek uitgevoerd op een perceel aan de Stationsweg te Oostrum in de gemeente Venray. Het onderzoek vormde de tweede fase van een inventariserend veldonderzoek en had tot doel om een vindplaats te waarderen die bij een eerdere fase van het inventariserend veldonderzoek was aangetroffen. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de transactie van het perceel waarvoor de eventueel aanwezige archeologische waarden moesten worden vastgesteld. Het inventariserend veldonderzoek heeft derhalve niet plaatsgevonden in het kader van een formele planprocedure. Wel is het inventariserend onderzoek zodanig van opzet dat het, op grond van eisen in de KNA en de provincie Limburg, alsnog kan worden gebruikt in een eventuele planvormingsprocedure (bestemmingsplan, zie ook bijlage 2). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plangebied mogelijk ontwikkeld kan worden ten behoeve van woningbouw of bedrijfsactiviteiten. Bij de eerste fase van het inventariserend veldonderzoek in mei 2007 zijn bij het karterend booronderzoek in diverse boringen archeologische indicatoren aangetroffen die vermoedelijk duiden op nederzettingssporen uit de IJzertijd en/of de Romeinse tijd. De bodemverstorende werkzaamheden die als gevolg van de ontwikkeling kunnen plaatsvinden zullen (eventueel) aanwezige archeologische waarden aantasten of vernietigen. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld dat door de provincie Limburg is goedgekeurd. Het veldonderzoek vond plaats van 9 tot en met 11 juli 2007. Uit het verwachtingsmodel dat na het booronderzoek kon worden aangescherpt blijkt dat zich in het plangebied archeologische resten konden bevinden uit de periode van de IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen. Verwacht werd dat er nederzettingssporen aanwezig zouden zijn. De aanwezigheid van een grafveld werd echter ook niet uitgesloten. De vondsten en sporen zouden in de top van de C-horizont (of indien nog aanwezig B-horizont of oude A-horizont) aangetroffen kunnen worden. Vondsten waren ook denkbaar in de onderste laag van het plaggendek. De sporen en vondsten zouden zich binnen het gehele plangebied kunnen bevinden. In principe waren alle mogelijke spoor en vondstcategorieën denkbaar maar op zandgronden zijn organische resten, zoals hout en bot, en metalen objecten meestal ernstig aangetast of volledig verteerd. De aanwezigheid van een plaggendek zal een beschermend effect hebben gehad op de onderliggende archeologische resten. Van grote verstoringen uit het (recente) verleden is niets bekend. Het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek heeft uitgewezen dat binnen het onderzochte perceel nr. 4593 twee zones kunnen worden onderscheiden waar zich in verschillende mate archeologische waarden bevinden. Deze zones zijn onderscheiden als de vindplaatsen 1 en 2. Vindplaats 1 ligt helemaal langs de noordwestelijke rand van het perceel en is aangetroffen in drie proefsleuven. Ter plaatse van deze vindplaats is onder een plaggendek een oude akkerlaag aanwezig en zijn er onder deze oude akkerlaag grondsporen aangetroffen. Tot die grondsporen behoort ook een deel van deplattegrond van wat waarschijnlijk als een huis uit de Romeinse tijd kan worden aangemerkt. De datering is gebaseerd op de gelijkenis met opgegraven plattegronden van het Romeinse type Oss-Ussen of Alphen-Ekeren, en fragmenten handgevormd aardwerk die waarschijnlijk ook uit de Romeinse tijd dateren. Vermoedelijk is in de Karolingische tijd de grond (weer) ontgonnen en is in die tijd de oude akkerlaag ontstaan. Van de aangetroffen middeleeuwse aardewerkfragmenten dateren de oudste scherven uit die periode. In het overige deel van perceel 4593 zijn praktisch geen grondsporen aangetroffen, behoudens sporen die uit de Nieuwe Tijd of recente tijd dateren. Een oude akkerlaag ontbreekt en het aanwezige esdek rust met een scherpe grens op de onderliggende BC of C-horizont. Wel zijn er met name in de proefsleuven in de westelijke helft van het perceel vondsten uit de basis van het esdek en uit de top van de BC- of C-horizont. Een groot deel van de vondsten bestaat uit handgevormd aardewerk dat zich echter niet eenduidig in een bepaalde periode laat dateren. Globaal kan wel gesteld worden dat het gaat om materiaal uit de IJzertijd en/of de Romeinse tijd. Het gedraaide aardewerk, dat geïmporteerd is, dateert bijna volledig uit de Karolingische periode. Voorts zijn er scherven uit de Merovingische periode en uit de Late Middeleeuwen. Het ontbreken van een archeologische laag en grondsporen ter plaatse van vindplaats 2 is waarschijnlijk het gevolg van een egalisatie die voor het ontstaan van het plaggendek heeft plaatsgevonden op een groot deel van het huidige perceel. Deze egalisatie heeft vermoedelijk plaatsgevonden om de nabij liggende lage beekdalflank op te hogen zodat het bouwlandareaal daarmee uitgebreid kon worden. Dergelijke oude egalisaties zijn in de Nederlandse zandgebieden veel gedocumenteerd en blijken doorgaans te hebben geleid tot een sterke verstoring van archeologische waarden op de van oorsprong hogere delen van het landschap. Op grond van waarderingscriteria volgens de KNA is vindplaats 1 als behoudenswaardig geclassificeerd. Bij eventuele toekomstige planontwikkelingen dient getracht te worden deze vindplaats te behouden. Als dit niet lukt zal een opgraving noodzakelijk zijn. Vindplaats 2 is als 'niet behoudenswaardig' geclassificeerd en kan daarmee worden vrijgegeven.