Tijdens het veldonderzoek zijn om de 40 m in totaal 78 boringen op het tracé uitgevoerd met behulp van een edelmanboor met een diameter van 7 cm. De positie een maaiveldhoogtes van de boringen zijn ingemeten met behulp van GPS (nauwkeurigheid 1 cm). De boringen zijn beschreven conform de NEN 5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB 2.0).
Op basis van het bureauonderzoek was geconcludeerd dat voor delen van het tracé een middelhoge tot hoge archeologische verwachting geldt voor resten vanaf het laat-paleolithicum tot en met de middeleeuwen. Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is gebleken dat de top van het dekzand verstoord is, waardoor de hoge verwachting hier naar laag kan worden bijgesteld. In het zuidelijke deel zijn vooral verspoelde zandlagen en beekafzettingen aanwezig, voor deze gronden geldt tevens een lage archeologische verwachting.
Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek wordt de kans klein geacht dat tijdens de aanleg van de leiding archeologische vindplaatsen zullen worden verstoord of vernietigd. Daarom wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingreep.