Er gaat een waarderend booronderzoek naar archeologische resten uit de Steentijd worden uitgevoerd en daarnaast worden er enkele boringen geplaatst ten behoeve van palynologisch onderzoek, op die plekken waar een dik veendek het dekzand afdekt. Daarnaast dient er een middeleeuwse vindplaats te worden gewaardeerd.In opdracht van Van Oord Nederland heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (waarderende fase) uitgevoerd in het plangebied Overdiepse polder te Raamsdonk. De aanleiding voor dit onderzoek is het verkrijgen van een ontgrondingsvergunning. De vergunning is nodig voor de geplande aanleg van de westplas in het kader van het rivier-verruimingsproject Overdiepse Polder. Daarnaast wordt een gronddepot uit de periode 1869 en 1899 verwijderd. Het doel van het inventariserend veldonderzoek (waarderende fase) is het aanvullen en toetsen van het verwachtingsmodel dat is opgesteld naar aanleiding van een bureauonderzoek en een booronderzoek (karterende fase) dat is uitgevoerd door RAAP in 2009).Uit dit onderzoek kwam naar voren dat men name in het oostelijke deel van het destijds onderzochte plangebied een hoge trefkans geldt op het aantreffen van archeologische resten uit de steentijd in de top van het (dek)zand en uit de middeleeuwen in de top van het aanwezige klei-op-veen pakket. Het inventariserend veldonderzoek (waarderende fase) is uitgevoerd door middel van het plaatsen van grondboringen om zodoende 1) de op de zandkopjes in het oostelijke deel van het plangebied te verwachten jagers- en/of verzamelaarskampementen uit de steentijd op te sporen en 2) de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de reeds aangetroffen middeleeuwse resten in het oostelijke deel van het plangebied beter in kaart te brengen.Uit het waarderende booronderzoek is gebleken dat het niet geërodeerde middeleeuwse leefniveau veelal bestaat uit een circa 20 cm dik komkleipakket op veen. De top van het kleipakket bevindt zich vanaf 135 tot 230 cm beneden het huidig afgegraven oppervlak (vanaf circa 1,0 / 2,3 m -NAP). Uit een statistische benadering van de kleidikte blijkt dat het grotendeels niet geërodeerde middeleeuwse leefoppervlak voornamelijk in het (zuid)westelijke en noordelijke deel van het plangebied gelegen is. In deze delen van het plangebied zijn veelal donkergrijze tot donkerbruingrijze Ah (vegetatie) horizonten aangetroffen. Op deze locaties was vermoedelijk sprake van langzaam stromende watercondities ten tijde van de ligging van het plangebied binnen het 'Bergsche Veld'.In het (zuid- en noord)oostelijke en noordwestelijke deel van het plangebied blijkt de gemiddelde kleidikte circa 0 tot 10 cm dik, waarbij in veel gevallen sprake is van een gemengde AC-horizont. In deze horizont is de komklei vermengd met diverse zand- en schelpenresten vanuit het bovenliggende Merwededek. Op deze locaties heeft vermoedelijk een getijdengeul of kil gelopen, waarbij het stromende water binnen deze geulen geleidelijk aan de top van het laatmiddeleeuwse landschap heeft omgewoeld en vermengd met zandige afzettingen. Op deze locaties worden geen archeologische resten 'in situ' meer verwacht.In de overige gebieden met grotendeels 'intacte' kleidekken zijn geen antropogene ophogingen, vondstconcentraties en/of dateerbaar materiaal waargenomen die specifiek duiden op een vindplaats uit de middeleeuwen. Op basis van bovenstaande gegevens kan de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de middeleeuwen (complextype: nederzetting) worden bijgesteld naar een lage verwachting voor het gehele plangebied.Daarnaast blijkt uit het waarderend booronderzoek dat de twee potentiële steentijd locaties zich op de flanken van een dekzandrug bevinden. Deze dekzandrug ligt buiten het plangebied. Deze aanname is gebaseerd op de grote mate van siltigheid van het aanwezige dekzand. In de zuidelijke locatie bevindt zich een fluvioperiglaciaal dal en in het uiterst noordelijke deel van de noordelijke onderzoekslocatie bevindt zich een beekdal. De top van het pleistocene oppervlak bevindt zich op 270/330 cm beneden het huidige afgegraven oppervlak. Landschappelijk gezien betreft het een gradiëntzone van hoog en droog naar laag en nat. De dekzandrug en een gradiëntzone zijn landschappelijk gezien gunstige locaties voor het opzetten van tijdelijke jacht- en/of verzamelaarskampementen uit de steentijd. Er zijn echter, met uitzondering van enkele spikkels houtskool, geen vondsten aangetroffen die kunnen wijzen op een vindplaats ter plekke van de beide potentiële locaties. Vanwege het ontbreken van overig vondstmateriaal, dat kan wijzen op een mogelijke vindplaats ter plekke, kunnen de spikkels houtskool als natuurlijke residuen worden geïnterpreteerd. Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en/of vondsten kan de middelhoge verwachting naar aanleiding van het waarderend booronderzoek worden bijgesteld naar een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de steentijd.Op basis van de bovenstaande resultaten concludeert BAAC bv dat een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Er wordt derhalve geen nader archeologisch onderzoek aanbevolen. Voor een overzicht van de geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.