Op 23 november 2011 heeft Ingenieursbureau Oranjewoud BV in opdracht van de Nederlandse Gasunie N.V. een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van karterende boringen uitgevoerd binnen het plangebied Spoorzone te Ede (ter hoogte van de Ernst Casimirlaan). De directe aanleiding voor het onderzoek is het voornemen van de Nederlandse Gasunie N.V. om binnen het plangebied een nieuwe hogedruk gasleiding te realiseren. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van het bestemmingsplan dienen onder meer de archeologische waarden in het plangebied te worden onderzocht. Aangezien het gebied op de Archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente Ede een hoge verwachtingswaarde is toegekend en bij de graafwerkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling eventueel aanwezige archeologische resten worden bedreigd, is nader archeologisch (voor)onderzoek verplicht gesteld. In dit kader heeft Synthegra bv in november 2010 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd voor 7 deelgebieden binnen het plangebied Spoorzone.1 Hieruit is gebleken dat het grootste gedeelte van dit gebied een lage verwachtingswaarde kan worden toegekend, omdat diepe (vermoedelijke) recente verstoringen zijn aangetroffen en het archeologische niveau (vermoedelijk) niet meer intact is. Er zijn echter ook kansrijke zones aangemerkt. Het gaat hier om zones waar (deels) intacte enkeerdgronden, podzolgronden of ondiepe bodemverstoringen zijn waargenomen, en waar het eventueel aanwezige archeologische niveau waarschijnlijk nog intact aanwezig is. Het betreft het westelijke en centrale deel van deelgebied 4, deelgebied 5, de oostelijke helft van deelgebied 6 en de noordoostelijke en zuidwestelijke helft van deelgebied 7. Geconcludeerd is dat door het ontbreken van intacte podzolbodems de kans op de aanwezigheid van intacte vuursteenvindplaatsen uit het laat paleolithicum en het mesolithicum laag kan worden ingeschat, maar dat de kans bestaat dat in de kansrijke zones archeologische vindplaatsen (nederzettingsresten) uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd aanwezig zijn. Geadviseerd is dan ook om deze zones te ontzien of nader te onderzoeken middels een proefsleuvenonderzoek. Het huidige plangebied is tijdens het (voor)onderzoek uit 2010 niet middels een veldonderzoek onderzocht. Aangezien dit gebied, met een oppervlakte van circa 310 m2, direct ten oosten van de kansrijke zone Deelgebied 6 ligt, dient ook dit gebied nader te worden onderzocht met als doel het toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek, het bepalen van de bodemopbouw en intactheid (gaafheid) alsmede het bepalen van de aan- of afwezigheid van vindplaatsen. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat binnen het plangebied inderdaad sprake is van een dekzandrug met verstoord plaggendek, en dat het podzolprofiel is verdwenen. Ook lijkt er geen sprake te zijn van grote verstoringen van de C-horizont. In tegenstelling tot de verwachtingen zijn er echter geen aanwijzingen gevonden om te veronderstellen dat zich binnen het plangebied een (intacte) vindplaats bevindt. (Selectie)advies Op basis van het bureau- en veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden toe moet worden bijgesteld, en wel om de volgende redenen: -Het oorspronkelijke podzolprofiel is geheel in het plaggendek opgenomen, waardoor de kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode van voor het neolithicum laag kan worden ingeschat; -Hoewel de C-horizont nog grotendeels intact aanwezig is, zijn er tijdens het karterende booronderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats. De kans op de aanwezigheid van (intacte) archeologische waarden uit de periode vanaf het neolithicum wordt hierdoor ook laag ingeschat; -Hoewel de natuurlijke ondergrond niet erg aangetast lijkt te zijn, dient rekening gehouden te worden met het feit dat binnen het plangebied een gasleiding en meerdere kabels en leidingen aanwezig zijn. Deze zullen ongetwijfeld voor verstoring van de ondergrond hebben gezorgd. Dientengevolge wordt aanbevolen om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033- 4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook. Het veldonderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.