RoyalHaskoningDHV is betrokken bij de milieueffectrapportage Spoorproject Theemswegtracé (ProjectMER-fase). In het kader van de te onderzoeken milieuaspecten is Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie gevraagd een archeologisch bureauonderzoek uit te voeren. De breedte van het plangebied wordt bepaald door de ruimte die fysiek nodig is om de verlegging van de spoorweginfrastructuur te realiseren. De verlegging van het spoor via het Theemswegtracé loopt van km 20.6 van de Havenspoorlijn, ten westen van de huidige Calandbrug in de Europoort, tot km 25.1 van de Havenspoorlijn, ter hoogte van de Merseyweg in de Botlek. Op basis van de beschikbare geologische boringen is de conclusie gewettigd dat het plangebied zich tot in de Nieuwe Tijd in het Maasestuarium heeft bevonden. De kans dat zich in het centrale stroomgebied van de Maas ter plaatse van de te realiseren funderingen scheepswrakken bevinden, wordt gezien deze ligging laag ingeschat. Pas vanaf 17e -18e eeuw is ter plaatse van het Theemswegtracé het gorzengebied ten zuiden van de oude kern van het voormalige eiland Rozenburg aangedijkt. In de zestiger jaren van de 20e eeuw is het gebied met vier tot vijf meter zand opgespoten om plaats te bieden aan industrie en havenwerken. Op grond van de resultaten van het voorliggende bureauonderzoek wordt voorgesteld de archeologische verwachting voor het plangebied in zijn algemeenheid bij te stellen naar laag. Theoretisch moet een uitzondering worden gemaakt voor het mogelijk voorkomen van scheepswrakken en sporen van menselijke activiteit of bewoning in het Vroeg- en Midden-Mesolithicum (ca. 8800-6450 v. Chr.) op de plaatselijk niet geërodeerde top van de laat-pleistocene afzettingen en/of op rivierduinen die zich tot ca. 10.000 BP hebben gevormd. Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie adviseert echter, mede gezien de aard van de grondroerende activiteiten - het aanbrengen van funderingspijlers en het karakter van het plangebied (weg-/spoor- en industrie-infrastructuur op ruim vier tot vijf meter opgebrachte grond -, geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Op basis van een preadvies van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van de gemeente Rotterdam moet echter een voorbehoud gemaakt worden ten aanzien van het type fundering. Afhankelijk van de aard en dichtheid van het pijlerplan, moet worden bezien in hoeverre eventueel archeologisch vervolgonderzoek vereist is in het kader van de omgevingsvergunning indien de funderingen dieper reiken dan 15 m -NAP. Het onderzoek bestaat dan uit het zetten van enkele geo-archeologische boringen (met ongestoorde kern) tot ca. 25 m –NAP en de archeologische beschrijving en monsteranalyse van de boorkernen. Mogelijk kan daarbij worden meegelift met het boorprogramma dat noodzakelijk is voor het civieltechnisch ontwerp. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het evenwel wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Rotterdam en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Date: 07/10/2015