In opdracht van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft IDDS Archeologie in november 2016 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende en deels karterende fase, uitgevoerd aan het Aarplein en de Leeuwerikstraat in Alphen aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn.Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk ligt op oeverwalafzettingen waarbij het beddingzand relatief ondiep voorkomt. Deels ligt het direct langs de Kromme Aar en dus op de afzettingen daarvan en de dijk die er waarschijnlijk langs is aangelegd (de Aarkade). Een groot deel van het plangebied zal echter liggen op een oeverwal die is ontstaan naast een restgeul van de Oude Rijn die ten oosten van het plangebied lag. Deze restgeul is aangetroffen door Van Putten (2013) in de boringen en is gereconstrueerd met behulp van historische kaarten in Figuur 8. Ten noorden van de Kromme Aar lagen er in de Nieuwe tijd drie boerderijen op deze oeverwal, voor het gebied ten zuiden van de Aar zijn geen aanwijzingen voor bewoning van de oeverwal in de Nieuwe tijd. De ouderdom van de restgeul is onzeker. Mogelijk is een einddatering in de Vroege tot Midden IJzertijd het waarschijnlijkst op basis van de archeologische waarnemingen in de Kievietstraat (midden in deze restgeul). Op de oeverwalafzettingen die waarschijnlijk voorkomen in het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting vanaf de Bronstijd tot en met Nieuwe tijd. Met name langs de Kromme Aar zijn archeologische resten uit de Nieuwe tijd aanwezig geweest en mogelijk ook al uit de Late Middeleeuwen. Het is onduidelijk hoeveel van deze resten nog intact zijn door de continue bebouwing van deze zone sinds de 17e eeuw, voor deze resten geldt echter ook een hoge archeologische verwachting. Er is een kleine kans dat in het plangebied geen oeverwalafzettingen voorkomen maar restgeul of komafzettingen. In dat geval heeft het plangebied een lage archeologische verwachting omdat deze afzettingen veel minder gunstig waren voor gebruik door de mens dan de oeverwal. Op deze afzettingen zullen dus minder archeologische waarden voorkomen.Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied in zijn geheel ligt op de kronkelwaard/ oeverwal/binnenbocht van een oude geul van de Rijn die direct ten oosten van het plangebied ligt.Afzettingen van de Kromme Aar zijn niet aangetroffen in het plangebied en uit de boringen blijkt dat ten minste langs de zuidoever van de Kromme Aar geen dijk is aangebracht. Hier komt wel een historisch ophoogpakket voor dat mogelijk als dijk fungeerde. In het plangebied zijn geen sporen gevonden van de restgeul van de Rijn (die ligt direct ten oosten van het plangebied) of van komafzettingen (het plangebied ligt op de stroomgordel en komgebieden liggen daarbuiten). Van de historische bebouwing langs de zuidzijde van de Kromme Aar zijn in de boringen sporen gevonden in de vorm van baksteen en ander bouwpuin en aardewerk daterende uit de 17e tot 20e eeuw. Deze zone heeft daarmee een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten in de vorm van funderingen, (water)putten en andere aan bewoning gerelateerde sporen. Van de boerderij die in de 17e eeuw gestaan moet hebben direct ten noorden van de Kromme Aar zijn geen directe resten gevonden. In boring 124 zijn echter aardewerk- en baksteenfragmenten gevonden die een aanwijzing kunnen zijn voor bebouwing uit de 17e-18e eeuw in de nabijheid van deze boring.Mogelijk gaat het hier om de betreffende boerderij. Op basis van het veldonderzoek komen er in het plangebied twee archeologische niveaus voor die, indien deze niet verstoord zijn door moderne ingrepen (Figuur 14), liggen op gemiddeld -1,55 m NAP ofwel 1,1 m –mv en gemiddeld -1,0 m NAP ofwel 0,6 m -mv.Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren bij alle werkzaamheden die dieper reiken dan 20 cm -mv. Dit vervolgonderzoek kan het beste bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, uit te voeren in die delen van het plangebied die niet als verstoord staan aangegeven in Figuur 14. Er dient rekening te worden gehouden met de aanleg van twee vlakken in het gebied met een historische woongrond en één vlak in de gebieden met een intacte bouwvoor.