Javanen in Diaspora, interview met Sarmuji Sarjan

DOI

Naam: Sarmuji SarjanAchternaam: SarjanGeboorteplaats: district Nickerie, SurinameGeboortedatum: 1943Woonplaatsen: Suriname 1943 - 1954; Indonesia 1954 -Ik ben geboren op 16 januari 1943. Mijn vader heette Sadin Amatno, mijn moeder heette Sutiyem. Ik ben opgevoed door anderen, mijn pleegouders heetten Sarjan en Saliyem. Met hen ben ik in 1954 naar Indonesië  gegaan. Ik heb van mijn ouders gehoord dat ze de asregen wilden ontvluchten en daarom hebben gekozen voor de regen van goud, zoals dat aan hun is voorgehouden.Waarom wilden wij weg? Het land was toch rustig en veilig? En als je wilde eten, dan was er toch eten? Mijn vader had vijf hectare sawah (rijstveld), het was genoeg. Maar wij hoorden van Joesoef Ismael over de onafhankelijkheid van Indonesië. Hij deed in Suriname onderzoek voor zijn doctorstitel. Hij zei: ‘Wees niet bang voor de blanken’. Eigenlijk mocht hij als student niet de emoties van mensen wakker maken, maar hij deed het uit sympathie en medeleven voor zijn 'bangsa' (mensen) in Suriname. Wij hoorden pas in 1947 over de onafhankelijkheid. Daarvoor hadden wij er  niets over gehoord. Kun je nagaan, hoe het vroeger gesteld was met de communicatie en informatievoorziening in Suriname!
In Tongar waren al barakken voor ons gemaakt. Pak Sarjan en ik deelden een barak. Een barak was 3 x 3 meter, de badkamer was de 'kali' (rivier) in Batang Lingkin. Als het donker was, was het echt pikdonker. In het begin was er geen elektriciteit, maar wij hadden machines, gereedschap en een generator hadden meegenomen en die kregen wij al snel aan de praat. Ik kon niet direct naar school, die moest nog worden gebouwd. Pas na ongeveer zes maanden was de school klaar en konden wij in Tongar naar school.


In 1958, met de PRRI, was het gedaan met Tongar. In de barakken konden wij de buren horen huilen. ‘Ik heb alles wat ik heb, achtergelaten, maar waarvoor? Is dit wat ik ervoor terugkrijg?’  Tijdens de PRRI hadden wij het erg moeilijk. Wij werden door de lokale bevolking, voornamelijk 'orang Minang' (de Minangkabau), aangezien voor Javanen. Dat waren wij ook, maar er was meer aan de hand. Omdat wij al na drie maanden elektriciteit hadden, gaf dat scheve ogen. En degene die Tongar officieel opende, was nota bene vice-president Hatta. Wij bouwden een brug en gaven de brug de naam ‘Hattabrug’. Ik kan het begrijpen. De andere dorpen lagen nog in het donker en gebruikten olielampen. De lokale mensen dachten: ‘Het is ons land, waarom hebben zij het dan beter dan wij? Er waren ook andere gevoelens van jaloezie, bijvoorbeeld toen een van ons, Satino, ging trouwen met een meisje van hier. Zij was heel mooi. Door de mensen werd gezegd dat de mannen in Tongar er op uit waren om er met hun meisjes vandoor te gaan.
Net als veel anderen ging ik door de PRRI versneld weg uit Tongar. De mensen zijn uiteindelijk weer teruggekeerd naar Tongar, de meesten om een partner te zoeken en een gezin te vormen. Waarom ergens anders zoeken als wij onder familie en vrienden ook een partner kunnen vinden?


Het beeld dat wij veel kennis hadden toen we in Tongar kwamen, deel ik niet. Als andere mensen vinden dat er deskundige mensen onder ons waren, dan mag dat van mij, maar ik beleef het niet zo. Wij waren allemaal hetzelfde en wij leerden door het te doen. Het is niet zo, dat zij die geschoold waren, met de eerste boot meegingen. Zij die het eerst betaalden, vertrokken het eerst, zo ging het.Voor volwassenen en kinderen ouder dan tien jaar betaalde je 375 gulden per persoon, voor kinderen jonger dan tien jaar betaalden we 187 gulden en kinderen jonger dan een jaar hoefden niet te betalen.Het was veel geld voor die tijd, maar wij waren rijke boeren. Wij hadden vijf hectare grond en één oogst was gelijk aan drie tot vier keer oogsten hier, dus je kunt zelf wel uitrekenen wat dat voor ons inkomen betekende. Het leven was goed, als je tevreden was met wat je had. Behalve vijf hectare grond, had ik vijftig geiten. Als ik geld nodig had, hoefde ik er alleen maar eentje te  verkopen. Wij waren arm in kennis, maar niet arm in de kwaliteit van leven. Wat wil je? Vijf hectare grond, zoveel geiten en bovendien veel saamhorigheid: elkaar helpen, om de beurt gezamenlijk in de modder staan om de 'sawa's' (rijstvelden) te bewerken.
Het is gebeurd, wat kan je eraan doen? Wij hebben allemaal geleefd onder het kolonialisme van Nederland. Wij zijn door omstandigheden in Suriname terechtgekomen. In Suriname hebben wij geen onafhankelijkheidsstrijd hoeven voeren, maar iedereen heeft geleden, ik ook. Ik ben weggegeven en grootgebracht door andere mensen dan mijn eigen ouders, mijn negen broers en zussen zitten daar en ik ben alleen hier, maar ik ben gelukkig. Het is Gods wil, ik moet het aanvaarden. Of moet ik me er tegen verzetten, nee toch? Ik ben dankbaar voor alles wat ik heb ontvangen, dankbaar voor alle zegeningen.

Date Submitted: 2011-05-10

De tekst van het volledige interview is in Bahasa Indonesia.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zh5-mtjc
Metadata Access https://datacatalogue.cessda.eu/oai-pmh/v0/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_ddi25&identifier=0a59c86423225cf91e73d834dd8eb4d34ee8572bb314d8ae40dffdd8f14ce6d8
Provenance
Creator Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV); Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI)
Publisher DANS Data Station Social Sciences and Humanities
Publication Year 2011
OpenAccess true
Representation
Discipline Agriculture, Forestry, Horticulture, Aquaculture; Agriculture, Forestry, Horticulture, Aquaculture and Veterinary Medicine; History; Humanities; Life Sciences; Social Sciences; Social and Behavioural Sciences; Soil Sciences