Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied op de overgang van (gordel)dekzandafzettingen in het westen naar een vlakte van verspoelde dekzanden en/of een pleistocene restgeul in het oostelijke deel ligt. Vanwege de ligging in oud cultuurlandschap heeft zich in het westelijke deel van het plangebied een hoge bruine enkeerdgrond (plaggendek) gevormd. In het oostelijke deel van het plangebied kan verspoeld dekzand, ‘lichte’ klei of venige klei verwacht worden. Het plangebied heeft afwisselend grondgebruik gekend. Ten noorden van het plangebied is bij een opgraving een loopgraaf uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen. Tevens zijn huisplattegronden uit de Romeinse tijd en late middeleeuwen blootgelegd. Het plangebied ligt in het voormalige buurtschap Vinkwijk, waarbij zowel bebouwing in het plangebied als direct aangrenzend aan het plangebied voorkwam.

Op basis van het bureauonderzoek geldt er voor het gehele plangebied een middelhoge tot lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen van jager-verzamelaars uit het laat-paleolithicum- Voor landbouwers uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd geldt een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Ook voor het aantreffen van sporen uit de Tweede Wereldoorlog geldt een hoge verwachting (loopgraaf).

Tijdens het veldonderzoek is in enkele boringen is een dun plaggendek aangetroffen, maar omdat deze soms minder dik is dan 50 cm is niet overal sprake van een hoge bruine enkeerdgrond. Kleiige afzettingen of venige geulvullingen die op basis van het bureauonderzoek mogelijk konden voorkomen, zijn niet aangetroffen. In vrijwel alle boringen is een gemiddeld 20 tot 30 cm dikke Ap-horizont aangetroffen. De Ap-horizont gaat steeds abrupt over in de onderliggende laag. Dit kan een 10 tot 30 cm dik restant van een plaggendek betreffen of een 10 tot 25 cm dikke A/Cp-horizont, waarbij de top van de C-horizont is vermengd met de humeuze bovengrond. Zowel het plaggendek als de A/Cp horizont gaan abrupt over in het ongeroerde moedermateriaal van de C-horizont. Dit betreft vermoedelijk erosiemateriaal. Gezien de verploeging tot in de C-horizont die in het grootste deel van het plangebied voorkomt en de scherpe overgang naar de C-horizont in het hele plangebied lijkt de grond subrecent geëgaliseerd of anderszins bewerkt te zijn. In het westelijke deel van het plangebied is de verstoring relatief beperkt voor dit deel kan de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek gehandhaafd blijven.