Uit het booronderzoek is gebleken dat de bovenste antropogene laag zandig is en op de bouwvoor na humusarm is en een dikte heeft van 40 à 50 cm (boring 1, 2 en 3) of meer dan 90 cm (stuiting boring 4). Waar deze laag 40 à 50 cm dik is zal dit een (sub)recente ophoging zijn. Boring 1 stuitte na meerdere pogingen op 50 à 70 cm-mv. De dikkere antropogene laag zand in boring 4 kan op basis van het aangetroffen aardewerk een ophogingslaag zijn uit de 18e eeuw en het stuitten kan op een fundering van vóór 1822 duiden (een bevestiging van de hoge verwachting voor bijgebouwen, beer- en waterputten uit de 13e tot 18e eeuw) Dit kan echter ook een recente verstoring zijn.
Boring 2 is gezet ter hoogte van een voormalig koetshuis dat op de kaart van 1822 aanwezig was. Hier is onder de zandige antropogene laag een kleiige antropogene laag aanwezig met baksteenpuin, mortel en leisteen. Boring 2 stuitte op 170 cm-mv. Dit kan een restant van de fundering van het koetshuis (een bevestiging van de zeer hoge verwachting voor een bijgebouw uit de 19e eeuw) zijn of een diepe verstoring.
Boring 3 heeft een beeld gegeven van de diepere natuurlijke bodemopbouw. Vanaf 2 m-mv (2,1 m+NAP) zijn hier onder een dikke humeus antropogeen kleiig pakket met baksteenpuin en mortel, oever op komafzettingen waargenomen, gescheiden door een dun humeus laagje. Gezien de hoogteligging van deze lagen is een afzetting uit de Romeins tijd waarschijnlijker dan een overstromingfase uit de Late Middeleeuwen. De afzettingen zijn afgetopt, maar niet diep verstoord, waardoor de hoge verwachting voor een nederzetting uit de Romeinse tijd behouden blijft.