Het archeologisch onderzoek aan de Nieuwenhof-Noord te Lieshout, uitgevoerd in het najaar van 2010 en het voorjaar van 2011 heeft vindplaatsen uit de periode late bronstijd tot en met de nieuwe tijd aan het licht gebracht, waarbij het zwaartepunt op de Romeinse tijd ligt. Dankzij eerder onderzoek in de jaren ’90 en veldverkenningen door Hans Peters was bekend dat op de onderzoekslocatie de kans op het aantreffen van Romeinse en middeleeuwse bewoningssporen erg groot was. Het vooronderzoek uitgevoerd door de ACVU-HBS bevestigde dit beeld. In totaal zijn tijdens en na het veldwerk 132 structuren onderscheiden. Het gaat hierbij om 26 hoofdgebouwen, 65 bijgebouwen, 19 waterputten/-kuilen, 18 greppels, een weg, een veekraal, een palissade en een graf. Het gros van deze structuren stamt uit de Romeinse tijd. De oudste structuren, twee huizen, drie bijgebouwen en twee waterkuilen, stammen uit de periode late bronstijdvroege ijzertijd. Uit de midden of late ijzertijd stamt één huis en een groot aantal spiekers, voor zover deze dateerbaar zijn. Dit laatste geldt ook voor een aantal waterkuilen, waarvan vermoed wordt dat deze uit dezelfde periode stammen. De Romeinse bewoning wordt vooraf gegaan door bewoning uit de late ijzertijd, er is in de bewoning geen onderbreking waargenomen. Bij het onderzoek is niet de gehele Romeinse vindplaats blootgelegd, de bewoning zet zich in ieder geval naar het westen en mogelijk ook het noorden voort. Het is niet in te schatten welk percentage van de nederzetting is vrijgelegd. Ten zuiden van het nu opgegraven deel zijn in het verleden al diverse structuren (waaronder een ander gedeelte van de bij de huidige opgraving gevonden weg) uit de Romeinse tijd aangetroffen. De zuidgrens van de Romeinse nederzetting is derhalve wel duidelijk, evenals de in dit onderzoek vastgestelde oostgrens. Voor de middeleeuwen geldt dat de aangetroffen structuren de meest noordelijke zijn van de al in de jaren ’90 blootgelegde nederzetting uit de volle middeleeuwen. Het is frappant dat de nederzettingen uit de periode tot en met de Romeinse tijd niet samenvallen met de middeleeuwse. De oudere bewoning bevindt zich op de hogere delen van een dekzandkop, de middeleeuwse ligt op de flank. Dit verschil in locatiekeuze is op diverse andere opgravingen eveneens waargenomen.Is in de late bronstijd en de ijzertijd nog sprake van zich verplaatsende, losse erven, in de Romeinse tijd lijkt vanaf het begin sprake van een plaatsvaste nederzetting. Binnen de nederzetting is sprake van een bewuste indeling. De diverse hoofd- en bijgebouwen zijn wat betreft spreiding en oriëntatie duidelijk op elkaar afgestemd. Zo blijft de nederzettingsplaats nabij de waterputten lange tijd onbebouwd en vindt er vooral op de hoogste delen van de dekzandkop intensief bewoning plaats. De overheersende oriëntatie van de hoofdgebouwen is noordoost-zuidwest. Met het verschijnen van de omgreppeling en de weg, rond 100 na Chr., verandert de structuur van de nederzetting. Hierbij verschijnen er aan de rand van de nederzetting hoofdgebouwen, waarbij de lange wanden telkens dezelfde oriëntatie hebben als de nabijgelegen nederzettingsgrens. Daarnaast vindt ook schaalvergroting plaats. De westelijke grens van de nederzetting bevindt zich nu buiten het opgegraven areaal. Aan de noordzijde valt de grens mogelijk samen met de noordwestelijke grens van het onderzoeksgebied, al is dit allerminst zeker. Zo rond 200 na Chr. voltrekt zich wederom een verandering, de bewoning clustert zich wederom rond het hoogste punt van de dekzandkop. Op dat moment is er duidelijk sprake van een axiale nederzetting, bestaande uit twee rijen parallelle boerderijen. Dit soort strakke symmetrie komt eigenlijk alleen voor bij villa’s. Hierop wijst ook de aanwezigheid van een grote veekraal. Er kan slechts geconcludeerd worden dat er in de 3e eeuw, of mogelijk al eerder, een villa aanwezig is geweest, waarvan het hoofdgebouw zich ten westen van het opgegraven areaal heeft bevonden. De economische basis wordt mogelijk gevormd door schapen, die waarschijnlijk voor de wol zijn gehouden. Wanneer de nederzetting precies zijn einde vindt is onduidelijk. Het vondstmateriaal laat zien dat er aan het begin van de 3e eeuw nog bewoning plaatsvindt, typisch laat 3e eeuws materiaal ontbreekt.Na de Romeinse tijd wordt het stil tot de volle middeleeuwen, er zijn geen sporen of vondsten uit de vroege middeleeuwen aangetroffen. Dit wil niet zeggen dat ter plekke geen landbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden. In de volle middeleeuwen ontstaat ten zuidoosten van het nderzoeksgebied een nederzetting, waarvan het meest noordelijk aangetroffen erf in 2010 is opgegraven. Hoe groot deze nederzetting is geweest valt niet te zeggen, hij is slechts gedeeltelijk vrijgelegd. Na de volle middeleeuwen trekt de bewoning zich terug van de vruchtbare akkers en nestelt zich op die locaties waar nu nog steeds bewoning aanwezig is, zoals de buurtschappen Vogelenzang en Deense Hoek. Uit een aantal recente opgravingen komt naar voren dat de verplaatsing van de bewoning niet abrupt is, maar zich in fases heeft voltrokken. De aangetroffen sporen uit de nieuwe tijd betreffen voornamelijk grondverbetering en afwateringsgreppels.
Date: 2015-10
Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.
Veldfoto's worden op stick nagestuurd, vanwege omvang van het bestand.