In opdracht van i-Lent heeft RAAP van 24 juni t/m 1 juli 2014 en van 28 april t/m 5 mei 2015 een archeologisch dijkonderzoek (proefsleuvenonderzoek) uitgevoerd ter plaatse van de Bemmelsedijk (zone K) en de Oosterhoutsedijk (zone L), in het kader van het project ‘Ruimte voor de Waal’ in de gemeente Nijmegen. Het voornaamste doel van het onderzoek was de registratie en documentatie van dijkprofielen om meer inzicht te krijgen in de periodisering en opbouw van deze historische dijk. Daarnaast diende ook gecontroleerd te worden of er onder het dijklichaam nog oudere sporen en vondsten aanwezig zijn.Bedijking is in de middeleeuwen ontstaan als noodzaak om akkers en bewoningskernen te beschermen tegen overstromingen. Er wordt verondersteld dat de oudste bedijking in het rivierengebied in de volle middeleeuwen ontstond uit een systeem van kades, die afhankelijk van de plek waar zij werden opgericht ten opzichte van bestaande nederzettingen, worden omschreven als achter-, dwars- en voorkaden. Dit “systeem” van kades regelde de natuurlijke in- en uitstroom van rivierwater, en bestond totdat men doorlopende bedijking langs de Waal zou realiseren. Dezebandijk is bekend uit historische bronnen en is in elk geval vóór 1327 opgeworpen bovenop debestaande voorkades.Middeleeuwse fasen werden zowel bij de dijkcoupures van de Bemmelsedijk als Oosterhoutsedijk aangetroffen. Bij beide dijken werd als oudste fase een relatief lage (ca. 1 m hoge) en brede (ca. 10 m) dijk vastgesteld. Deze kan globaal in de volle middeleeuwen – begin late middeleeuwen gedateerd worden, in elk geval was deze al gerealiseerd vóór 1327.Zowel ter plekke van de Bemmelsedijk als de Oosterhoutsedijk zijn later, maar nog in de middeleeuwen, op basis van stratigrafie nog twee hoofdfasen (fasen 2 en 3) van dijkversterking aanwezig, waarbij de dijken hoger (ca. 2,2 tot 3 m) en breder (tot ca. 23 m) worden. Op basis van stratigrafie kunnen nog meerdere (sub)fasen aanwezig zijn. De weinige vondsten, de aard en de context van de vondsten, laten niet toe om de fasen nauwkeurig te dateren. De vondsten kunnen meestal als zwerfafval beschouwd worden en zijn over het algemeen erg gefragmenteerd, waardoordeze niet precies gedateerd kunnen worden (alleen op hoofdklassen). Desalniettemin bevindt er zich soms wel een dateerbare vondst in het profiel waarmee bepaalde lagen in ieder geval jonger dan de desbetreffende vondst gedateerd kunnen worden: ter plaatse van de Bemmelsedijk dateren hoefnagels fase 2B ná 1375, en ter plaatse van de Oosterhoutsedijk dateert een spinklos in grijsbakkend aardewerk fase 2B in of na de 15e eeuw. Door de aanwezigheid van deze vondsten wordt dan ook vermoed dat fase 1 of fase 2A (geldt voor beide dijkcoupures) de historische bandijkmoet zijn, die vóór 1327 moet zijn gerealiseerd. Indien het hierbij gaat om fase 2A, dan kan vermoed worden dat deze dijk door een systeem van kades (fase 1) is voorafgegaan, zoals wordt verondersteld. Vanwege de dateringsproblematiek van de oudste dijkfasen, is het echter niet mogelijk om dit met zekerheid te bepalen. Het is daarbij niet uitgesloten dat fase 1 de historische bandijk betreft.Het begin van de nieuwe tijd (1500-1650) was een zeer roerige periode voor Lent. Door de toenemende rivieractiviteit van de Waal en voortgaande insnoering tussen dijken brak in de 16e en 17e eeuw de bandijk meerdere malen door, met grote doorbraakkolken en arealen met overslagzand als gevolg. Ter plaatse van beide dijkcoupures zien we dat de dijk soms de strijd heeft verloren met de Waal. Ter plaatse van de Bemmelsedijk (fase 4) is aan de binnenkant een pakket overslagzand aanwezig van minimaal 1 m dik, dat er indirect op wijst dat in de buurt een dijkdoorbraak heeft plaats gevonden waarbij dit zand is afgezet. Het is niet duidelijk of het overslagzand dat in de dijkcoupure is opgemerkt, hier op natuurlijke wijze is afgezet, of dat dit overslagzand hier bewust aan de binnenkant van de dijk als berm is aangebracht, nadat er een dijkdoorbraak heeft plaatsgevonden. Mogelijk werd dit zandpakket hier opgebracht als basis van een weg, waar ook de aanwezigheid van karrensporen in dit pakket op wijzen. Een vergelijkbaar zandpakket is ook in de aangrenzende zone E aangetroffen. Ter plaatse van de Oosterhoutsedijk (fase 4) zijn directe sporen van een dijkdoorbraak te zien. Aan de rivierzijde van de dijk is er een bres aanwezig die is opgevuld met ‘beddingzand’. Vermoedelijk heeft het water hier tegen de dijk gestaan en op een bepaald moment ook naar binnen gestroomd, omdat middeleeuwse lagen van fase 2 en 3 abrupt zijn afgesneden door een verstoring die met hetzelfde ‘beddingzand’ is opgevuld. De dijkdoorbraak ter plaatse van de Oosterhoutsedijk, heeft het uiterlijk van de dijk in de vroege nieuwe tijd, en vermoedelijk ook in de midden nieuwe tijd (fase 5) bepaald. Het gaat in deze perioden voornamelijk om een dijk die hoofdzakelijk uit zand bestaat en die relatief laag en breed is, en geleidelijk afloopt naar de Waal. Pas met fase 6 (eveneens midden nieuwe tijd) wordt deze steiler. De dijk is na de dijkbres dus niet hersteld geweest, merkbaar aan de vorming van een A-horizont en de aanwezigheid van palen(rijen) en een weg op de dijk. Ter plaatse van de Bemmelsedijk (fase 5) zien we dat de dijk in de vroege en midden nieuwe tijd wel steiler is, maar hier is de dijk ook niet doorgebroken en derhalve diende ook geen rekening gehouden te worden met een eventueel dijkherstel. De dijkuit de nieuwe tijd is gewoon boven de middeleeuwse dijk opgeworpen.In tegenstelling tot de middeleeuwse fasen, is er in de nieuwetijdse fasen (en vooral vanaf de midden nieuwe tijd) ter plaatse van de Bemmelsedijk (fase 5 t/m 8) en Oosterhoutsedijk (fase 5 t/m 9) relatief veel vondstmateriaal aanwezig in de opgebrachte dijklagen. Bovendien zijn er met betrekking tot deze fasen ook meer historische bronnen beschikbaar. De historische bronnen betreffen dijkcedullen en dijksignaten, waarin respectievelijk administratieve gegevens vande eigenaars en specifieke opmerkingen inzake het onderhoud zijn opgeschreven. Hieruit valt op te maken dat dijken administratief werden opgedeeld in dijkvakken, die ongelijk waren van lengte. Deze dijkvakken kwamen overeen met de percelering binnendijks en de eigenaar hiervan stond in voor het onderhoud. Zeker tot in de 18e eeuw was het dijkonderhoud voor de eigenaar, waardoor problemen lokaal werden opgelost, alhoewel er ook enkele algemene regels golden over wat er wel en niet in en rondom de dijk mocht gebeuren. Geleidelijk aan wordt het dijkonderhoud strengeren professioneler. Een voorbeeld hiervan is het toepassen van grind (in de loop van de 18e eeuw) op de top van de dijk als basis van een dijkweg. Dijkversterkingen waren in de 18e eeuw echter nog beperkt tot enkele dijkvakken. Pas in 1826 vond de eerste dijkverhoging en verzwaring over langere afstand plaats. Deze dijkverhoging is op basis van de veronderstelde datering van de dijkfasen vermoedelijk fase 6 bij de Bemmelsedijk en fase 7 bij de Oosterhoutsedijk. Bij deze fasen is ook het gebruik van grind zichtbaar. Rond 1927 werd de Waalbandijk verzwaard en het bestaandeprofiel nog een keer veranderd. Deze dijkverzwaring kan gelijkgesteld worden met fase 7 of 8 bij de Bemmelsedijk, en met fase 8 van de Oosterhoutsedijk.De grote verschillen zijn over het algemeen lokaal te verklaren en staan dan ook in verband met het feit dat beheer en behoud lokaal, op het niveau van percelen en dijkvakken zoals omschreven in de dijkcedullen en dijksignaten, geregeld waren. Het best is dit te zien met de dijkbres aan de Oosterhoutsedijk (fase 4), hoe men daar mee is omgegaan en het gebruik van zand voor de dijkbouw in de daaropvolgende fasen. In de latere fasen van de nieuwe tijd zien we weer gelijkenissen in de dijkopbouw van beide dijken waarbij afgeleid kan worden dat dit “van boven af” en systematischgeorganiseerd is, zoals ook uit historische bronnen valt af te leiden. Of een systematische organisatie ook geldt voor de oudste fase van de dijk, vanwege de gelijkenis ter plaatse van beide dijken, alsook elders (vb. Leuvense dijk), is een vraag die helaas vanwege gebrek aan andere bronnen (vb. historische bronnen) vooralsnog niet beantwoord kan worden.
Archeologisch onderzoek: dijkcoupures (middels proefsleuven) in het plangebied ‘Ruimte voor de Waal’