In opdracht van Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland heeft ADC ArcheoProjecten in samenwerking met Periplus Archeomare en Subcom een duikinspectie uitgevoerd in het Hollands Diep.Het onderzoeksgebied bevindt zich ten westen van de Sassenplaat. In dit gebied vinden baggerwerkzaamheden plaats om een baggerspeciedepot te maken. De wraklocatie was aan het licht gekomen tijdens de baggerwerkzaamheden. De cutterzuiger die op het schip de Zuiderzee was gemonteerd, liep vast omdat er stukken scheepshout in klemzaten. Vervolgens zijn deze stukken nat bewaard en is de vondstlocatie door middel van een boei gemarkeerd.Het onderwaterarcheologisch onderzoek en het daarop aansluitende onderzoek van de scheepsresten en de vondsten hebben een beeld opgeleverd van het oorspronkelijke schip, maar geen volledige duidelijkheid over de wraklocatie zelf. De scheepsresten bevinden zich in het talud en in het niet gebaggerde gedeelte van de waterbodem. Het bleek echter onveilig om hier verder duikonderzoek door middel van boringen te verrichten gezien de instabiliteit van de waterbodem en het hoogteverschil met het gebaggerde gedeelte. Om deze reden kon de locatie van het wrak in de bodem niet helemaal begrensd worden. Op basis van de verzamelde gegevens en de gegevens is het mogelijk een zone aan te geven waarbinnen het wrak zich vermoedelijk uitstrekt. Deze zone wordt de wrakzone zone genoemd.Wat betreft de aard van het schip is vast komen te staan dat het gaat om een middelgroot karveel gebouwd schip uit het eerste kwart van de 19e eeuw. Het is te verwachten dat het schip voor een groot deel in de zachte bodemsedimenten ligt. De conservering van het schip is hier naar verwachting uitstekend. De archeologische waarde van het object kan op basis van de huidige gegevens nog niet worden vastgesteld. Op voorhand kan niet gezegd worden dat een schip uit de 19e eeuw minder waardevol is in vergelijking tot middeleeuwse scheepsresten. Het is afhankelijk van de staat waarin het wrak verkeert en welke vondstcategorieën nog aanwezig zijn in hoeverre het nader onderzocht moet worden.Wij adviseren om de baggerwerkzaamheden buiten de wrakzone voort te zetten en binnen deze zone een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Met het voortzetten van de baggerwerkzaamheden bedoelen we dat de zone buiten de wrakzone verdiept kan worden tot op het niveau van het op dit moment uitgebaggerde gedeelte. Dieper dan dit niveau zou gevaarlijke situaties kunnen opleveren tijdens een vervolgonderzoek in de wrakzone. De opleveringsdiepte van de wraklocatie ligt op ca 25 meter diepte tov NAP. Dit zou voor instabiliteit van de locatie zorgen als daadwerkelijk zo diep wordt ingegrepen.Hoewel de subbottomprofiler data geen duidelijke omtrek van het wrak zelf laten zien, zijn er op de locatie wel verstoringen zichtbaar in de bodem. Deze strekken zich echter over grotere afstand uit, dus een duidelijke begrenzing van de wraklocatie is hiermee niet vast te stellen. Aanvullende opnamen met een hogere frequentie leveren mogelijk wel meer gegevens op waarmee de omvang van het wrak beter vastgesteld kan worden.Het vervolgonderzoek zal in eerste instantie bestaan uit gecontroleerd baggerwerk ter hoogte van de wraklocatie. Deze werkzaamheden dienen onder archeologische begeleiding uitgevoerd te worden. Vervolgens zal een gecombineerd aanvullend maritiem inventariserend en een waarderend onderzoek (MIVO 2 en 3) verricht moeten worden. Het onderzoek zal eerst gericht moeten zijn op de in dit rapport omschreven onderzoeksvragen die open zijn blijven staan. Vervolgens zullen aanvullende waarnemingen op het wrak moeten worden verricht, gericht op de waardering van de scheepsresten, inventaris en lading.Operationeel betekent dit onderzoek dat er veel sediment op gecontroleerde wijze op de wraklocatie moet worden verwijderd. Dit dient echter wel te gebeuren onder begeleiding van een duikteam, aangestuurd door een archeoloog. Wanneer de scheepsresten aan het oppervlak komen, zullen deze moeten worden blootgelegd door middel van een airlift.