Samenvatting
In opdracht van TenneT heeft Sweco Nederland B.V. een archeologisch bureauonderzoek
uitgevoerd naar de locatie van de geplande nieuwbouw en netuitbreiding bij het station
Farmsum te Farmsum, gemeente Eemsdelta. De aanleiding voor dit onderzoek is onder
andere de geplande bouw ter plekke van een bestaand zonnepark, waarbij het bestaande
zonnepark waarschijnlijk wordt verplaatst naar het nabijgelegen slibdepot. De
bodemingrepen die binnen dit gebied van ca. 110 ha gepaard gaan met de geplande
werkzaamheden kunnen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem
verstoren en/of vernietigen.
De vraagstelling voor het onderzoek is: welke archeologische waarden zijn in het
plangebied (mogelijk) aanwezig en in hoeverre hebben de geplande ingrepen invloed op
deze archeologische waarden? Om deze vraag te beantwoorden is het onderhavige
archeologische bureauonderzoek uitgevoerd.
Op basis van het landschap in het plangebied, archeologische en historische informatie uit
verschillende bronnen kan een gespecificeerde archeologische verwachting worden
opgesteld. Het plangebied heeft gedurende lange tijd in een dynamisch landschappelijk
gebied gelegen, waarbij het dekzand eerst met veen bedekt is geraakt en vervolgens met
kwelderafzettingen. Deze laatste afzettingen zijn in grote delen van het plangebied in de
periode rond de Vroege Middeleeuwen vermoedelijk grotendeels geërodeerd geraakt als
gevolg van een grote zee-inbraak die in het plangebied gelegen was. Pas vanaf de
Middeleeuwen is na het bedijken van de zee het plangebied op grotere delen van de
overgebleven kwelderwallen geschikt genoeg geworden voor bewoning zonder hiervoor een
wierde op te moeten werpen.
Op de relatief hogere delen van de top van de pleistocene zandafzettingen in de diepere
ondergrond is ten oosten van het plangebied een mogelijke vindplaats uit het Neolithicum
bekend en was ook een intacte podzolbodem aanwezig. Op verschillende locaties binnen
het plangebied zijn dekzandopduikingen aanwezig, waar het dekzand binnen 3 m -mv
aanwezig kan zijn. Wegens overstromingen en kleiafzettingen bevindt het dekzand zich in
het Noord Groningse kustgebied op de meeste plaatsen enkele meters onder het maaiveld.
Ter plekke van het plangebied liggen deze afzettingen in ruwweg het midden van het
plangebied op ca. 3 m -mv (4 tot 2 m -NAP) en zijn langs de zuidelijke en oostelijke randen
van het plangebied zones aanwezig waar het dekzand op ca. 1,5 m -mv
(0 tot 2 m -NAP) aanwezig kan zijn, waarbij binnen de contouren van het plangebied
mogelijk ook sprake was van reliëfsituaties. Zodoende geldt voor het dekzand een
middelhoge verwachting voor de periode vanaf het Late Paleolithicum en Mesolithicum en
een hoge archeologische verwachting voor het Neolithicum indien in het plangebied sprake
is van intacte podzolbodems op een dekzandopduiking. Dergelijke hogere en drogere
locaties, en met name indien deze in een reliëfsituatie gelegen waren, vormden
aantrekkelijke locaties voor bewoning.
Vanwege de landschappelijke situatie in de periode vanaf de Midden/Late IJzertijd en
Romeinse tijd tot en met Vroege Middeleeuwen geldt voor deze perioden een lage
archeologische verwachting. Het landschap was tot aan de eerste bedijking nog sterk onder
invloed van de zee die in verschillende transgressieperioden het kweldergebied
overstroomde, waarbij rond 800 na Chr. in het plangebied nog een grote zee-inbraak
aanwezig was, en in perioden van een regressie juist weer landaanwas veroorzaakte. Het
gebied was daarom in sommige tijden te gebruiken als weidegrond, maar ongeschikt voor
de vestiging van nederzettingen.
7 (52)
Uitzondering hierop zijn de wierdes, zoals er één aan de oostzijde van het plangebied
bekend is en mogelijk nog één aan de noordwestzijde van het plangebied gelegen was
(deze laatste is mogelijk niet meer intact aanwezig als gevolg van de aanleg van het
industrieterrein op deze locatie). Hierop kan bewoning aanwezig zijn geweest uit deze
periode, hoewel daarvoor geen duidelijke bewijzen beschikbaar zijn. Niet eerder in kaart
gebrachte wierdes kunnen in dit gebied verwacht worden op of aan de rand van
kwelderruggen en getij-inversieruggen, zoals die in verschillende delen van het plangebied
aanwezig zijn. Zodoende kunnen resten aanwezig zijn op de eerste ophogingslagen, de
zogenaamde terpzool, waarbij het daarboven liggende ophogingspakket in de Nieuwe Tijd
is afgegraven. Voor dergelijke wierdes geldt indien deze aanwezig blijken te zijn een hoge
archeologische verwachting voor deze periode. Opgemerkt dient hierbij te worden dat veel
wierden ooit zijn begonnen als vlaknederzetting op een kwelderrug of oeverwal. Niet alle
vlaknederzettingen uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd zullen wierden zijn geworden en
veel zijn overslibd geraakt. Zodoende kunnen dus ook archeologische resten aanwezig zijn
uit deze periode indien geen wierden bewaard zijn gebleven.
In de periode vanaf de eerste bedijkingen, vooral na de Marcellusvloed van 1219, was het
gebied beter beschermd tegen zee-inbraken en springvloeden en was een meer permanent
landgebruik en bewoning mogelijk op de gebieden binnen de zeedijk en bijvoorbeeld de
hoger gelegen kwelderruggen en getij-inversieruggen – zonder dat hierbij een wierde
noodzakelijk was. Vindplaatsen uit de Middeleeuwen op dergelijke landschappelijke locaties
zijn in het plangebied echter niet bekend, zodat voor deze periode een middelhoge
archeologische verwachting geldt. Naast een verwachting op het aantreffen van
nederzettingen uit deze periode kunnen de resten van een voormalige dijk en historische
weg in het plangebied verwacht worden (respectievelijk in het midden van de zuidelijke helft
van het plangebied en langs de noordoostrand van het plangebied).
Op basis van het historische kaartmateriaal uit de periode vanaf het einde van de 18e eeuw
is vastgesteld dat in het plangebied pas vanaf het begin van de 20e eeuw op een enkele
locatie bebouwing aanwezig is. Zodoende geldt voor de Nieuwe Tijd een lage
archeologische verwachting op het aantreffen van resten van bebouwing.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog maakte het middendeel van het plangebied onderdeel
uit van de Atlantikwal en tegen het einde van deze oorlog was het gehele plangebied in
gebruik als operatieterrein Delfzijl. Op basis van de luchtfoto’s uit deze periode is
vastgesteld dat o.a. een uitgestrekte loopgraaf in het midden van het plangebied van west
naar oost aanwezig was in deze periode en als gevolg van het gebruik van dit gebied als
slagveld kunnen mogelijk archeologische resten van munitie, wapens, opstellingen voor
artillerie, verzamelplaatsen, commandoposten en logistieke voorzieningen verwacht
worden, naast statische resten zoals stellingen, versperringen en ondersteunende posten.
Daarnaast kunnen inslagen van granaten en mortieren verwacht worden.
In het plangebied zijn in het kader van de geplande herinrichtingen aan het energiesysteem
en net grootschalige bodemingrepen gepland, die in verschillende zones tot verschillende
dieptes zullen gaan plaatsvinden. Archeologisch gezien kunnen in het plangebied eveneens
in verschillende zones op verschillende dieptes archeologische resten (uit de periodes vanaf
de Steentijd tot de Nieuwe Tijd en Tweede Wereldoorlog) verwacht worden. Lokaal kan het
dekzand namelijk al binnen 1,5 tot 3 m -mv aanwezig zijn, en direct onder de bouwvoor zijn
kwelderruggen en mogelijk wierden aanwezig, wordt een voormalige dijk en historische weg
in de ondergrond verwacht en kunnen archeologische resten van de Atlantikwall en een
slagveld uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig zijn. Op de locaties waar de geplande
bodemingrepen deze mogelijk archeologische waarden kunnen verstoren, wordt daarom
een archeologisch vervolgonderzoek aangeraden.