Door De Steekproef bv is een plangebied onderzocht aan de IJlsterkade 126-132 te Sneek (Figuur 1 en Appendix IV). De aanleiding voor het onderzoek is de geplande bouw van twee woningcomplexen genaamd: “Watermerk” (Figuur 2). Resten van de funderingen en de vloeren van de oude bebouwing zijn in de ondergrond nog aanwezig (zie Figuur 3 en Figuur 4). Deze funderingen zijn in het verleden met heipalen ondersteund. In de nieuwe situatie zal de nieuwe fundering van het grondvlak en de vloer worden aangelegd op een maximale diepte van 80 centimeter beneden het huidige maaiveld met daaronder een fundering met heipalen. Deze ingrepen betekenen mogelijk een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Het onderzoek bestaat uit een bureau- en een veldonderzoek. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraadpleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geografie. Tijdens het veldonderzoek zijn zes boringen geplaatst om archeologische indicatoren op te sporen en om de gaafheid van de bodem te bepalen. Uit het plangebied IJlsterkade 126-132 te Sneek zijn geen archeologische vondsten of terreinen bekend (Archis3). Uit de historische kaarten blijkt dat het plangebied tot in de twintigste eeuw onbebouwd was en in gebruik is geweest als weiland. Vanaf 1973 raakt het plangebied bebouwd. De dikte van het pakket met bouwzand en de laag die (recentelijk) verstoord is geraakt, gaan over het gehele terrein gemiddeld tot 100 cm diep. Dit reeds verstoorde niveau is dieper dan de diepte voor de nieuwe fundering voor de vloeren van de nieuwe wooncomplexen. Binnen het plangebied zijn zes boringen verricht, die zo gelijkmatig mogelijk over het terrein zijn verdeeld. Deels in overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek bestaat de opbouw van het plangebied van boven naar beneden uit een pakket opgebracht bouwzand/verstoorde laag, op een kleilaag, op een veenlaag, op dekzand met intacte bodemhorizonten (B, C) die geïnterpreteerd wordt als een (intacte) podzolbodem. In geen van de lagen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Selectie-advies door drs. C.R.C. Schamp (senior KNA-archeoloog/prospector)Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat het plangebied tot op een diepte van 100 verstoord is geraakt en dat binnen het gehele terrein bouwzand is aangebracht. De onderliggende klei- en veenlagen zijn intact maar hierin zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Onder deze lagen, op een diepte van minimaal 3,60 m beneden NAP, is de top van het pleistocene dekzand bereikt. Hierin is een intacte podzolbodem waargenomen met B en C horizonten, maar zijn geen archeologische indicatoren en/of aanwijzingen voor menselijke activiteiten in de steentijd aangetroffen. Op grond van de resultaten van het booronderzoek, waarbij wel een intacte podzolbodem is aangetroffen maar geen archeologische indicatoren en de geplande diepte van de bodemingrepen, is er geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Het pleistocene niveau ligt op een ruime diepte beneden het huidige maaiveld ( 3,6 m beneden NAP). Aanbevolen wordt om als maximale ontgravingsdiepte 3,3 m -Mv aan te houden, zodat de pleistocene laag met de intacte podzolbodem niet zal worden geraakt en daarmee in situ behouden blijft. Met het aanhouden van deze ontgravingsdiepte (3,3 m -Mv) is er een bufferzone van circa 30 cm tot de top van de pleistocene laag. Echter, de fundering met nieuwe heipalen zal tot in het pleistocene niveau gaan, maar de bodemverstoring hierdoor zal qua oppervlakte zeer beperkt zijn en onvoldoende onderbouwing geven voor een eventueel vervolgonderzoek.Binnen het plangebied blijft sprake van een archeologische verwachting, mede omdat rondom Sneek meerdere (vuursteen-)vindplaatsen uit de steentijd bekend zijn. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Met betrekking tot de bevindingen van voorliggend onderzoek dient contact te worden opgenomen met de gemeente Súdwest-Fryslân (Mevr. Y.M. Boonstra).