Naam: Soedjiman DipowidjojoAchternaam: DipowidjojoGeboorteplaats: AcariboGeboortedatum: 1952Woonplaatsen: Suriname 1952 - 1975; Nederland 1975 -Ik was ongeveer negentien jaar toen ik met een groep jongens 'pencak silat' (Indonesische vechtsport) ging oefenen. Tijdens het oefenen kreeg ik een klap op mijn rechteroog, keihard. Het deed wel pijn, maar ik ging gewoon door. De volgende morgen zag ik met mijn rechteroog heel slecht. Dat werd steeds erger, totdat ik helemaal niks meer zag met mijn rechteroog. De dokter zei dat het een bloedstolling was. Ik kreeg een middel om in te nemen, de bloedstolling zou dan vanzelf oplossen. Maar zo ging het niet, ik bleef aan mijn rechteroog blind.Een jaar daarna, tijdens een oefening thuis op Blauwgrond, kreeg ik weer een klap van een van de jongens. De volgende morgen stond ik op en kon niks zien. Het was warm en ik hoorde de schoolkinderen buiten. Ik stond op en deed het gordijn open en toen merkte ik dat ik blind was. Ik voelde de hitte van de zon, maar ik zag niks. Ik kreeg weer zo’n medicijn om in te nemen, maar het hielp allemaal niet. Ondertussen ging ik psychisch onderuit, want ik kon nergens naartoe. Gelukkig namen de jongens mij mee uit. Dankzij hen ben ik niet helemaal doorgedraaid.Op een dag kreeg mijn vader een brief van Ronald Wong Yun Kong. Hij schreef daarin dat mijn vader mij over kon laten komen naar Nederland als ik niet beter kon worden. Dat heeft hij gedaan, dat was in 1975. Aan de ene kant was ik hartstikke blij dat ik hier in Nederland was, want ik dacht dat ze me hier konden helpen. Maar aan de andere kant miste ik ook mijn ouders, mijn familie en de hele sfeer. Ik moest wennen aan het klimaat en aan het eten. Ik werd elke dag onderzocht, maar uiteindelijk hebben de doktoren gezegd dat ze me niet konden helpen, ik had te lang gewacht. De arts zei dat ik het beste in Nederland kon blijven en naar een blindeninstituut kon gaan om te leren koken, stoklopen, typen, enzovoorts. En sporten natuurlijk. Dat heb ik gedaan.
Na mijn aankomst in Nederland werd ik opgevangen bij kennissen in Susteren. Ik had niks om handen en zat de hele dag in mijn stoel. Een maatschappelijk werkster kwam toen naar me toe en vroeg: “Soed, is dat niet vervelend? De hele dag op je stoel zitten, niks doen?” En zo ben ik begonnen met zwemmen. Torbal deed ik, dat is en balspel dat gespeeld wordt door blinden. Tijdens de opwarmingsoefeningen van torbal gingen we rennen. De coach zag dat ik goed kon rennen en springen, en hij heeft mij gevraagd of ik mee wilde doen met atletiek. Dat vond ik wel interessant, en zo is de bal gaan rollen.Ik werd lid van een echte atletiekclub, dat was in 1977. Daarna werden de Nederlandse kampioenschappen gehouden. Ik deed voor de eerste keer mee, en heb meteen gewonnen. Toen kwamen de Paralympics in 1980, in Arnhem. Ik deed aan hink-stap-springen, de 100 meter en aan hoogspringen. Met hink-stap-springen werd ik eerste. Op het hink-stap-springen bij de Paralympics in Amerika heb ik goud gewonnen en op de honderd meter won ik brons. Bij de terugreis werden we opgewacht door Prins Claus, dat vond ik geweldig. Van daaruit zijn we naar huis gegaan en hier werd ik opgewacht door de burgemeester en door hem gehuldigd. Een Surinaamse vereniging hield ook een toespraak voor mij. Ik vond het echt fantastisch, want ik kende die mensen niet eens. Misschien voelden ze zich verbonden, omdat ik ook een Surinamer ben. Op het werk werd de rode loper voor me uitgelegd en werden er gedichten voorgedragen. Collega’s omhelsden me, en schudden mijn hand. Het was geweldig!
Ik ben op mijn achtste jaar begonnen met 'Pencak Silat' (Indonesische vechtsport). Mijn vader gaf les en ik deed gewoon mee. Zo ben ik eigenlijk opgegroeid. Ik ben mijn vader hartstikke dankbaar, want ik moest van hem springen. Ik was zeventien of achttien jaar toen mijn vader een boom had gepland bij ons in de achtertuin. Ik moest iedere morgen over die boom springen, heen en terug. Die boom groeide en groeide, maar daar merk je niks van als je het elke dag doet. Vandaar dat ik een goede sprongkracht heb ontwikkeld. Nadat ik blind was geworden, kwam ik naar Nederland en de mensen hier stonden perplex toen ze mij zonder aanloop over 1.40m zagen springen. Mijn lichaam was eigenlijk al zodanig getraind, dat ik mezelf hier alleen nog maar hoefde te perfectioneren.Atletiek vind ik geweldig. Voor mij is het een uitdaging. Voor een blinde is het heel moeilijk om recht te lopen. Om de vijftig meter staat er iemand te schreeuwen, ik kom gewoon op het geluid af. De Paralympics worden heel erg onderschat. Om dat te kunnen bereiken, moet een blinde ontzettend veel doorzettingsvermogen hebben.Mijn boodschap aan Javaanse jongeren in Nederland zou zijn: je moet gewoon doorzetten. Het doel dat je voor ogen hebt, daar moet je voor gaan. Dat gaat met vallen en opstaan, dus je moet niet te snel opgeven. Ik geef niet op, omdat ik gehandicapt ben.Mijn handicap moet mij zo weinig mogelijk hinderen. Ik ben blij met wat ik gepresteerd heb, maar foto’s doe ik allemaal in de kast. Als ik iets bereikt heb met atletiek ben ik hartstikke blij, maar toch niet zo uitbundig als die andere jongens. Ik ben wel trots, ingetogen trots. Wat dat betreft ben ik typisch een Javaan.
Date Submitted: 2011-05-10
Tot aan 1939 werden circa 33.000 Javanen naar Suriname overgebracht. Na hun contractperiode vestigde de meerderheid zich in Suriname. Slechts een minderheid keerde terug naar Indonesië. De meest beschreven terugkeer is de georganiseerde repatriëring in 1954 van circa 1000 personen naar Indonesië. Deze bestond uit Javaanse ex-contractarbeiders en hun in Suriname geboren (klein)kinderen. Tegen beter weten in kwamen zij niet terecht op Java, maar in Tongar, een plaatsje in West-Sumatra. Daar bleven de meesten niet lang. Hun zoektocht naar een beter leven bracht hen naar andere plaatsen in Indonesië: Pekanbaru, Padang, Medan, Jambi, Jakarta, maar ook opnieuw naar Suriname.Veel minder bekend is de groepsmigratie in 1953 van enkele tientallen Javanen naar het buurland Frans Guyana. Vermoedelijk zijn tot aan het eind van de jaren 60 nog meer personen in groepsverband naar Frans Guyana vertrokken. Tijdens de Surinaamse binnenlandse oorlog weken ook Javanen, vooral vanuit Moengo en Albina, naar Frans Guyana uit. Volgens de Franse bevolkingsgegevens van 2005 wonen momenteel zo’n 1900 Javanen in Frans Guyana.De meest recente omvangrijke landverhuizing van Javaanse Surinamers vond plaats vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, dit keer uit Suriname naar Nederland. In de ban van politieke leiders die van mening waren dat de onafhankelijkheid niet goed zou uitpakken voor de positie van de Javanen, vertrokken circa 22.000 Javanen naar Nederland. Onder hen bevonden zich ook degenen die het eerder hadden geprobeerd in Indonesië en in Frans Guyana.Deze meervoudige migratie van de Surinaamse Javanen, is het onderwerp van het levensverhalen project Javaanse Migratie en Erfgoedvorming in Suriname, Indonesië en Nederland. Om van de meervoudige migratiebewegingen en de persoonlijke ervaringen van de Javaanse migranten een helder beeld te krijgen, is een oral history-project opgezet rondom migratie en erfgoedvorming onder de Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland.Aan dit project werkten het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI) samen.De interviews zijn te beluisteren op de website van Javanen in Diaspora, de metadata en de samenvattingen van de interviews zijn opgeslagen in EASY.