Uit het onderzoek blijkt dat de huidige Beijumerweg twee voorgangers heeft, waarvan de oudste uit de
late middeleeuwen dateert en de jongste uit het eind van de 19e eeuw. De oudste weg betreft een
onverharde kleiweg die bestaat uit de natuurlijke kleiondergrond die regelmatig moet zijn geëgaliseerd
en gerepareerd met lichtgrijs zand. Vrijwel al het verzamelde vondstmateriaal is afkomstig uit deze
zandlaag. Het aardewerk uit het zandbed dateert vooral uit de 10e-13e eeuw, maar er zijn ook een paar
scherven uit afkomstig die wat jonger zijn. Naast aardewerk is (veel) dierlijk bot en wat keramisch
bouwmateriaal in het zandbed gevonden. Vanuit het zandpakket zijn karrensporen in de kleiondergrond
ingesleten, in één van de karrensporen is een fragment van een hoefijzer gevonden.
De jongste voorganger van de huidige weg bestaat uit een bakstenen verhardingslaag, die is
aangebracht aan het eind van de 19e eeuw. Ook in de bakstenen weg zijn de karrensporen aanwezig;
in het wegdek zelf is spoorvoming te zien en in de onderliggende egalisatielaag zijn ingereden sporen
met een vulling van puin zichtbaar.
In de boomplantgaten ten westen van het plangebied zijn twee kleilagen gevonden die mogelijk te
maken kunnen hebben met de voorganger van de huidige bermsloot.
Het laatmiddeleeuwse vondstmateriaal in het zandbed van de kleiweg kan met het zand dat is gebruikt
voor de ophoging of reparatie van de weg zijn meegekomen, zoals van de direct aangrenzende
middeleeuwse erven. Ook kunnen de vondsten tijdens het gebruik van de weg in het zandpakket
terecht zijn gekomen. Hoewel de onverharde weg tot aan het eind van de 19e eeuw in gebruik is geweest, is het in dit geval opvallend dat er vooral laatmiddeleeuws vondstmateriaal in het zandbed
van de weg gevonden en dat vondsten uit de nieuwe tijd vrijwel ontbreken. Een verklaring hiervoor kan
zijn dat het zandbed in oorsprong dikker is geweest en dat de top hiervan (met eventueel hierin
aanwezige nieuwetijdse vondsten) bij het verharden van de weg is geëgaliseerd of afgeschoven.