Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (6913.001) Watertapweg (ong.) te Gaanderen

DOI

Gespecificeerde archeologische verwachtingOp basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum. Het plangebied ligt namelijk op een rivierduin. De rivierduinen zijn binnen het rivierduinlandschap de hooggelegen gebieden met een sterk glooiend reliëf en plaatselijk steile hellingen. In de tijd van de Jagers-Verzamelaars (einde Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) zullen de hoger gelegen rivierduinen een gunstige ligging hebben gehad als tijdelijke nederzettingslocatie. Zowel het nabijgelegen beekdal van de voorloper van de Bielheimerbeek als het rivierdal van de Oude IJssel zullen een grote aantrekkingskracht hebben gehad voor wild en vis, waarop kon worden gejaagd. Daarnaast vormde de hoge diversiteit aan plantaardig materiaal een goede aanvulling op het dieet. Vanaf het Neolithicum vormde vooral de overgangsposities gunstige locaties voor bewoning. De hoger gelegen rivierduinen werden gebruikt als landbouwgronden, hoewel de vaak droge tot zeer droge bodem op de rivierduinen (zonder plaggendek) een beperkende factor vormde. Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied zijn resten uit de Late-Prehistorie aangetroffen (Bronstijd t/m Romeinse tijd) die liggen in de overgangszone tussen het rivierduingebied en het rivierengebied van de Oude IJssel en geeft goed aan dat deze overgangszone werd gezien als een zeer aantrekkelijke bewoningslocatie. Ten oosten van het plangebied zijn archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen die te koppelen zijn aan historische woonerven. Voor het plangebied zelf zijn er geen aanwijzingen om restanten van historische bebouwing te verwachten, op basis van het geraadpleegde historisch kaartmateriaal. Het plangebied is vanaf de tweede helft van de 18e eeuw altijd in agrarisch gebruik gebleven.Resultaten inventariserend veldonderzoekDe resultaten van het booronderzoek bevestigen de klassieke bodemopbouw die binnen een rivierduin kan worden aangetroffen. De onderste aangetroffen sedimenten betreffen vlechtende rivierterrasafzettingen die tot het Laagterras zullen behoren. Daarboven, tussen gemiddeld 110 en 130 cm -mv, komt een sterk zandige kleilaag voor en betreft de Laag van Wijchen. In de meeste boringen in het zuidoostelijk gelegen terreindeel komt tussen de Wijchen Laag en de vlechtende rivierterrasafzettingen, tussen gemiddeld 120 en 140 cm -mv, ook nog een laag veraard veen voor. Het geeft aan dat dit terreindeel tijdens het Laat-Glaciaal een depressie-achtige ligging had binnen het Laagterras, waar tijdens warmere perioden (vermoedelijk het Bølling interstadiaal) veengroei kon plaatsvinden. De Wijchen Laag is afgedekt met een dik pakket rivierduinzand. Het in de oorspronkelijke top van het rivierduin gevormde bodemprofiel betreft een holtpodzolgrond, ook wel aangeduid als een bruine bosgrond. Door agrarisch gebruik is hiervan de minerale bovenlaag en de verwerings-Bws-horizont omgewerkt (ploegwerkzaamheden). Tussen circa 30 en 70 cm -mv is bij het merendeel van de gezette boringen (een restant van) de overgangs-BC-horizont zichtbaar, in de vorm van lichtbruingeel gekleurd, zwak siltig, matig fijn zand. Er is geen plaggendek aanwezig binnen het plangebied. Door het agrarisch gebruik zal het potentiële archeologische vondstniveau gedeeltelijk zo niet vrijwel geheel zijn opgenomen in de huidige bouwvoor, echter het potentiële archeologische sporenniveau zal nog deels zo niet geheel intact aanwezig zijn. Hierbij zullen eventueel aanwezige archeologische sporen in het vlak meest zichtbaar zijn op de overgang van de BC- naar de C-horizont, op een diepte van circa 50 tot 70 cm -mv. Het plangebied behoud dan ook zijn hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum.ConclusieDoor het agrarisch gebruik zal het potentiële archeologische vondstniveau gedeeltelijk zo niet vrijwel geheel zijn opgenomen in de huidige bouwvoor, echter het potentiële archeologische sporenniveau zal nog deels zo niet geheel intact aanwezig zijn. Hierbij zullen eventueel aanwezige archeologische sporen in het vlak meest zichtbaar zijn op de overgang van de BC- naar de C-horizont, op een diepte van circa 50 tot 70 cm -mv. Geconcludeerd wordt dat het plangebied dan ook zijn hoge verwachting behoud op het voorkomen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum, waarbij nog vindplaatsen van menselijke bewoningsactiviteiten kunnen worden aangetroffen die behoren tot het complextype 4d, 5a of 5b, conform het Normblad archeologisch vooronderzoek voor de gemeenten binnen de regio Achterhoek (versie 1.2, september 2013). AdviesOp grond van het behoud van de hoge verwachting op archeologische resten wordt geadviseerd voor het gehele plangebied een aanvullend inventariserend veldonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een karterend booronderzoek (megaboringen (15 cm diameter edelmanboor) en zeven van het opgeboorde materiaal (maaswijdte 4 mm)). Hiermee kan een inventarisatie worden gemaakt of het eventueel voorkomen van archeologische vondsten en/of sporen en zo ja, om een eerste indruk te vormen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Date Accepted: 2019-01-22

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xwc-hda4
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xwc-hda4
Provenance
Creator E.M. ten Broeke
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor E.M. Broeke, ten; Econsultancy
Publication Year 2019
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact E.M. Broeke, ten (Econsultancy)
Representation
Resource Type Dataset
Format text/xml; application/pdf
Size 9528; 15123656; 9224; 1064; 5421
Version 1.0
Discipline Humanities