In opdracht van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft RAAP in september 2016 in de vorm van een archeologische begeleiding een inventariserend veldonderzoek (karteren de/waarderende fase) protocol proefsleuven uitgevoerd in verband met de aanleg van natuur vriendelijke oevers in de gemeente Zeist. Het onderzoek komt voort uit de eisen die de bevoegde overheid stelt aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Het onderzoek is nodig vanwege de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de huidige oost-west georiënteerde watergang en de noord-zuid georiënteerde Hakswetering en het herprofileren van een aantal sloten. In het plangebied heeft een bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden en een in ventariserend veldonderzoek, karterende fase (De Kruif, 2013; Sprangers, 2014). Op basis van dit voorafgaande onderzoek is vastgesteld dat alleen de graafwerkzaamheden ter plaatse van in de ondergrond aanwezige restgeulen archeologisch begeleid dienen te worden. In totaal zijn 7 stroken (putten) begeleid onder niet al te ideale condities (wateroverlast en schuin talud). Hierbij zijn geen archeologische vondsten of waarnemingen gedaan. De bodemopbouw kon niet in elke put even goed bestudeerd worden. Duidelijk werd dat in het gebied de verwachte bodemopbouw aanwezig was: een bouwvoor op (niet overal aanwezige) oeverafzettingen op (rest)geulafzettingen. Op enkele plekken werd op de restgeulafzettingen mineraalarm veen aangetroffen, geïnterpreteerd als verlandingsafzettingen. Dit veen is geda teerd en geeft daarmee informatie over de bewoonbaarheid van de Zeist stroomgordel. Bekend is dat het begin van sedimentatie van de Zeist stroomgordel rond 2930 ±60 BC (1370 á 940 voor Chr.) gedateerd wordt. Vanaf deze periode kunnen de oevers bewoond zijn geweest. Het einde van de sedimentatie wordt rond 1774 ±35 BC (136 à 341 na Chr.; Cohen, e.a., 2012) gedateerd. Uit het resultaat van de 14C-analyse (1160-1270 AD) blijkt echter dat in de betreffen de meandergordel van de Zeist stroomgordel mogelijk tot aan het begin van de Late Middeleeu wen water stond, dus ergens tussen de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen was de restgeul op zeker moment niet meer bevaarbaar. Op basis van het uitgevoerde onderzoek stelt RAAP Archeologisch Advies dat er (geen) sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Het plangebied kan voor ontwikkeling worden vrijge geven.