Na verkennend onderzoek in 1996 en een grootschalige opgraving met uitgebreid bodemkundig, ecologisch en historisch-geografisch onderzoek in 19971 is het landschaps-archeologisch project Raalte-Jonge Raan in 1998 afgesloten. In dit rapport wordt verslag gedaan van de laatste onderzoekscampagne in 1998, die ten doel had antwoorden te vinden op vragen die nog niet afdoende beantwoord waren. Onderzocht is of de bewoning van het onderzochte terrein ('de Kaamp') inderdaad in de vroeg-Romeinse tijd stopt. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. De campagne van 1998 heeft vooral bewoningssporen opgeleverd uit de periode late Bronstijd/vroege-IJzertijd. De informatie over late-bronstijd-bewoning is nieuw, want bij het voorafgaande onderzoek zijn hiervoor geen aanwijzingen gevonden. Opvallend is dat de erven uit de periode late IJzertijd/vroeg-Romeinse tijd lager in het landschap liggen dan die uit de periode late Bronstijd/vroege IJzertijd. Hieraan moet een verschil in locatiekeuze ten grondslag liggen. Van continuïteit van bewoning kan alleen in de eerstgenoemde periode sprake zijn geweest.Er is ook getracht een beter inzicht te krijgen in de archeologische sporen die samenhangen met het agrarisch gebruik van het terrein vanaf de Middeleeuwen. Dat dit een dynamische ontwikkeling heeft doorgemaakt is eens te meer gebleken. Er zijn sporen van een percelering gevonden die anders georiënteerd en iets ouder is dan een reeds bekend areaal met 14e- tot 16e-eeuwse ontginningsgreppels. Enkele scherven in het esdek bevestigen het op historische bronnen gebaseerde vermoeden dat de oudste boerderijen in de marke Raalterwoold al in de vroege Middeleeuwen bestonden. De ten westen van de Kaamp aangetroffen sporen van het erf Ter Berckt representeren de volgende ontginningsfase in de 12e eeuw. Ook over het gebruik van het terrein in de steentijd konden waardevolle aanvullende gegevens worden verzameld. Onder meer zijn de resten van een (waarschijnlijk) vroeg-mesolithisch kampement aangetroffen. Belangwekkend is dat enkele haardkuilen in het vroeg-Neolithicum dateren (ca. 4800-4600 BC). Uit deze periode zijn in Oost-Nederland nauwelijks bewoningssporen bekend. In aanvulling op eerder onderzoek naar de chronostratigrafische opbouw, was het grootschalige esdekonderzoek in 1998 vooral gericht op het verkrijgen van inzicht in de horizontale verspreiding van archeologisch materiaal in het esdek en de relatie daarvan met archeologische sporen in de ondergrond. Tegelijkertijd is meer informatie verzameld over uiteenlopende vormen van verstoring waaraan die sporen hebben blootgestaan. Een doel op zich was te onderzoeken wat de toepassingsmogelijkheden van grootschalig en gemechaniseerd esdekonderzoek zijn, en hoe dergelijk onderzoek het beste kan worden georganiseerd en uitgevoerd.Het project Raalte-Jonge Raan was een activiteit in het kader van het speerpuntprogramma 'essen' van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), dat het onderzoek en een betere bescherming van de archeologisch zeer rijke oude akkergronden (essen, enken) van de pleistocene zandgronden van Nederland ten doel heeft. Bij het onderzoek staan modelvorming en methodeontwikkeling centraal.