Gespecificeerde archeologische verwachtingUit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een ligging heeft op een hoger gelegen daluitspoelingswaaier als overgangs-/randzone van de ten westen gelegen Oost-Veluwse stuwwal naar het ten oosten gelegen Pleistocene bekken van de Gelderse IJssel (waar de huidige Gelderse IJssel door-heen stroomt). Deze landschappelijke eenheden hadden in principe al voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) een gunstige ligging als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Vanaf het Neolithicum was de daluitspoelingswaaier ook geschikt als nederzettingslocatie voor Landbouwers. Het plangebied heeft deel uitgemaakt van de Loosche Enk, een landbouw-/essencomplex dat ten noordwesten van de historische kern van Apeldoorn lag en landschappelijk de hogere delen van de daluitspoelingswaaier omvatte. De verzameling van boerderijen vormde het buurtschap Het Loo. Het betrof echter ook een locatie die in trek was bij de adel. In 1685 wordt door Willem III het besluit genomen om het huidige Paleis Het Loo te laten bouwen. Het noordwestelijk gelegen terreindeel werd omgevormd en in de loop van meer dan 300 jaar diverse malen aangepast (ook de huidige ondergrondse delen) tot het bestaande bordes. De twee oostelijk gelegen terreindelen kwamen grenzend aan en deels ook binnen de voormalige/bestaande paleisbebouwing te liggen. Daarnaast hebben tijdens het bestaan van Paleis het Loo nog diverse vernieuwingen van de paleisbebouwing en de omliggende tuinen plaatsgevonden.Het plangebied heeft een middelhoge verwachting op het voorkomen van resten van Jagers-Verzamelaars en laatprehistorische Landbouwers (Laat-Paleolithicum t/m Romeinse tijd). De middelhoge verwachting is gebaseerd op dat er in de omgeving van het plangebied tot op heden geen archeologische resten van Jagers-Verzamelaars en laatprehistorische Landbouwers zijn aangetroffen. Voor de perioden Middeleeuwen en Nieuwe tijd tot voor 1685 als ná 1685 is de verwachting hoog. Voor de periode ná 1685 gaat het specifiek om resten die te relateren zijn aan het Paleis Het Loo.Resultaten inventariserend veldonderzoekIn het gehele plangebied (zowel ter plaatse van het bordes als de terreindelen langs de oostzijde van het paleis) hebben reeds diepe bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden. Ter plaatse van het bordes (en waar doorgeboord kon worden) komt een circa 3 meter dikke opgebrachte laag/opvulling voor met hieronder een scherpe overgang direct naar de C-horizont, in de vorm van sneeuwsmeltwaterafzettingen. Ter plaatse van de terreindelen langs de oostzijde van het paleis reiken bodemverstorende ingrepen tot circa 120 cm -mv en komt hieronder eveneens direct de C-horizont voor. De bodemverstorende ingrepen zullen zijn uitgevoerd tijdens de bouw dan wel renovatie van het paleis (waarschijnlijk vooral tijdens de grootschalige verbouwing in de eerste helft van de jaren ’80 van de 20e eeuw). Door deze verstoringen is het archeologisch vondsten- als sporenniveau reeds volledig verwijderd. De resten/brokken baksteenpuin aangetroffen in het opvullingsmateriaal (bordes) dan wel de aangebrachte lagen (terreindelen langs de oostzijde van het paleis) zijn vanuit archeologisch oogpunt niet relevant (20e eeuw daterend materiaal) en liggen buiten hun oorspronkelijke context. Deze resten zullen tijdens de laatste restauratieperiode in de jaren 1977-1984 zijn opgemengd. Onder het westelijke, zuidelijke als oostelijke deel van het bordes is reeds bebouwing aanwezig (tunnels/onder-doorgangen en een dienstruimte). Deze kunnen gezien worden als elementen van bouwhistorische waarde die echter al wel aan de binnenzijde onderzocht zijn tijdens een in 2015 uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek. Het tijdens de boringen geraakte muurwerk zal daterend uit de laatste grootschalige renovatieperiode van de jaren 1977-1984, echter deze kunnen liggen op oudere, op grotere diepte gelegen (ten opzicht van het huidige bordesniveau) restanten muurwerk of funderingsresten die kunnen dateren vanaf het einde van de 17e eeuw. Door middel van handmatige boringen kan de aan- dan wel afwezigheid van ouder muurwerk en funderingsresten niet worden aangetoond.ConclusieGeconcludeerd wordt dat er geen aanleiding meer is om een archeologische vindplaats van Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum) en/of van Landbouwers (vanaf het Neolithicum) met een lage, matige of hoge vondstdichtheid in het plangebied te verwachten die dateren uit de periode voordat het Paleis het Loo is gebouwd (vóór 1685).De aanwezige bebouwing onder het bordes (tunnels/onderdoorgangen en een bedrijfsruimte) kunnen feitelijk wel gezien worden als elementen van bouwhistorische waarde. Zoals reeds aangegeven is er al vrij veel informatie bekend over deze bebouwing, evenals alle andere gebouwen die behoren tot Paleis Het Loo. De bebouwing onder het bordes is tijdens de laatste grootschalige renovatie in de jaren 1977-1984 vernieuwd, maar er kan niet worden uitgesloten dat eind 17e tot 19e eeuws muurwerk en/of funderingsresten in de diepere ondergrond (ten opzichte van het bestaande niveau van het bordes) nog aanwezig zijn. Direct langs de begrenzing van het meest oostelijk gelegen terreindeel (binnen de huidige fietsenstalling) kan een fundering worden verwacht uit de oudste bouwperiode van de oostvleugel rond 1687. Voor deze twee delen van het plangebied blijft de hoge verwachting behouden op het voorkomen van restanten gerelateerd aan Paleis Het Loo (muurwerk/funderingen) en ouder dan de 20e eeuw. Voor de noordelijke van de twee oostelijk gelegen deellocaties worden geen archeologische resten meer verwacht ouder dan de 20e eeuw.AdviesOp grond van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek wordt geadviseerd een archeologische/bouwhistorische begeleiding te laten uitvoeren wanneer ter plaatse van het bordes graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd die dieper gaan dan 1 meter onder het verhardingsniveau, waardoor ondergrondse bouwstructuren (muurwerk/funderingsresten ouder dan 1977) zullen worden verwijderd. Tevens dient ter plaatse van het meest oostelijk gelegen terreindeel (ter plaatse van de bestaande fietsenstalling) ook een archeologische/bouwhistorische begeleiding, omdat langs de buitenste begrenzing ondergronds muurwerk/funderingsresten kunnen worden blootgelegd/aangetast tijdens graafwerkzaamheden.Voor de noordelijke van de twee oostelijk gelegen deellocaties worden geen archeologische resten meer verwacht ouder dan de 20e eeuw, waardoor ter plaatse geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht.Voor de archeologische/bouwhistorische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voor aanvang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Apeldoorn.Ten aanzien van het vrij te geven terreindeel (de noordelijke van de twee oostelijk gelegen deellocaties) dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (Erfgoedwet 2016) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Apeldoorn (mevrouw drs. M. Parlevliet) hiervan per direct in kennis te stellen.
Date Accepted: 2016-12-27