Archeologisch vooronderzoek in het kader van de reconstructie van de N284 van Reusel naar de A67 te Reusel, Bladel en Hapert, gemeente Reusel-De Mierden , Bladel, Eersel

DOI

Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie heeft in opdracht van Royal HaskoningDHV een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een plangebied ter hoogte van de N284 van Reusel tot en met de A67 ten zuiden van Hapert, gemeente Reusel – de Mierden, Bladel en Eersel (kaart 1; afbeelding 1). Aan de provinciale weg N284, die dwars door de Kempen loopt, dient groot onderhoud plaats te gaan vinden. Gelijktijdig wordt de weg omgebouwd en gereedgemaakt voor 2040. Het door de Provincie Noord-Brabant, gemeenten Bladel en Reusel – De Mierden opgestelde voorkeursalternatief (VKA) is gebaseerd op het scenario dat pleit voor groot onderhoud, aangevuld met maatregelen om de doorstroming, verkeersveiligheid en bereikbaarheid te verbeteren. Het vastgestelde VKA behelst een schetsontwerp waarin nog verschillende zaken nader uitgewerkt moeten worden en waarin bepaalde onderdelen nog ter discussie staan. De Nadere Opdracht omvat het afronden van de planstudie, resulterend in een voorontwerp. Op basis van dit voorontwerp (incl. raming) zal de Stuurgroep (bestaande uit de provincie en beide gemeenten) een besluit nemen. Het voorontwerp is vervolgens de basis voor de ruimtelijke procedures, grondverwerving en contractfase. Het project behelst de gehele N284 tussen Reusel (rotonde N284-N269), via Bladel en Hapert, naar de aansluiting op de A67 op het Kempisch Bedrijvenpark. Het project bevindt zich tussen Hmp 4,92 en Hmp 14,43. De ingrepen hebben o.a. betrekking op de reconstructie van kruisingen, het aanleggen of verleggen van fietspaden, aanplant van bomen etc. Op basis van het VKA zal een nieuw tweerichtingsverkeer fietspad worden aangelegd. Het cunet voor het fietspad zal tot ca. 0,5 m worden uitgegraven. Het cunet voor de nieuwe provinciale weg wordt tot 1,0 m – mv uitgegraven. Daarnaast wordt een greppel aangelegd. De locatie van de nieuwe greppel varieert. Plaatselijk ligt deze ten noorden of zuiden van de weg. In sommige delen wordt ten noorden en ten zuiden van de weg een nieuwe greppel gerealiseerd. Deze nieuwe greppel wordt ca. 2,50 m breed en zal uitgegraven worden tot een diepte van ca. 0,7 – 1,0 m.

Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat het plangebied in een gebied ligt waar sprake is van meerdere bekende archeologische waarden. Ook doorsnijdt het tracé een aantal historische dorpskernen. De archeologische verwachting is vooral afhankelijk van de landschappelijke ligging. Over het algemeen kan gesteld worden dat de gebieden die gelegen zijn ter hoogte van een dekzandrug een hoge verwachting hebben voor alle archeologische periode vanaf het Paleolithicum indien de top van de dekzandrug niet is aangetast door landgebruik tot op heden. Daarnaast zijn de gradiënten naar de beekdalen interessant voor bewoning en gebruik vanaf de Bronstijd tot aan de Volle Middeleeuwen. Ter hoogte van de beekdalen zelf dient ook rekening te worden gehouden met vindplaatsen in natte context, zoals visfuiken of rituele deposities. Vanaf de Middeleeuwen verschuift de bewoning ook naar de lagere delen van het landschap, langs de beekdalen, welke door middel van ontginning beschikbaar worden gemaakt voor landgebruik en bewoning. Ter hoogte van het tracé blijven de hogere delen van het landschap echter ook bewoond. Door het landgebruik vanaf de Middeleeuwen wordt in deze omgeving een esdek gevormd. Dit dek heeft over het algemeen genomen een conserverende functie voor archeologische resten omdat deze de resten afdekt en daarmee beschermt tegen diepe verstoringen. Echter kan de vorming van een esdek ook verstorend werken, waarbij de top van het dekzand op genomen wordt binnen dit esdek en daarmee archeologische resten verstoord worden. Het tracé doorkruist daarmee een gebied waarvoor in zijn algemeenheid een hoge verwachting kan worden uitgesproken voor alle perioden. Of ook werkelijk archeologische resten aangetroffen kunnen worden is afhankelijk van de conservering onder een mogelijk gevormd esdek en verstoringen in recentere perioden.

Advies Voor het plangebied geldt overwegend een middelhoge tot hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit alle perioden vanaf het Laat-Paleolithicum. Deze resten kunnen voorkomen vanaf het maaiveld; als er sprake is van een esdek kunnen deze resten zich vanaf 50-100 cm onder maaiveld bevinden, soms nog dieper. De ingrepen zullen de bodem variërend tussen de 50 tot 100 cm onder maaiveld verstoren. De geplande werkzaamheden reiken daarmee tot in het archeologische niveau.

Indien de werkzaamheden plaatsvinden binnen zones die volgens de beleidskaart een middelhoge of hoge verwachting hebben, of die binnen een historische kern of gebied van archeologische waarde liggen, wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Indien voorgaand onderzoek of het onderhavige bureauonderzoek heeft aangetoond dat het betreffende gebied is verstoord, wordt vrijgave voor de geplande werkzaamheden geadviseerd. De verschillende zones zijn aangeduid in tabel 1 en op een advieskaart (kaart 7). In tabel 1 (p. 33) zijn per zone de verschillende overwegingen en het beoogde vervolgonderzoek inzichtelijk gemaakt. Op basis van het definitieve ontwerp kan vervolgens worden bepaald of plaatselijk nog vervolgonderzoek noodzakelijk is.

De werkzaamheden die voor vervolgonderzoek in aanmerking komen, bestaan o.a. uit de aanleg van greppels en cunetten voor fietspaden. Met name voor de greppels geldt dat deze meestal aan de randen van het plangebied komen, in zones die nu meestal nog als ongeroerde grond kunnen worden aangemerkt. Voor de aanleg van het nieuwe wegcunet voor de provinciale weg wordt nu een aanlegdiepte aangehouden van 100 cm -mv. Navraag bij de regio-archeoloog mevr. R. Berkvens leert dat er niet bij voorbaat van kan worden uitgegaan dat de huidige cunetten van de N-weg een gelijke of diepere aanleg hebben gehad, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat deze zones per definitie al zijn verstoord. Het ruimtebeslag van de provinciale weg is op de beleidskaart niet als ‘verstoord’ aangemerkt, wat bijvoorbeeld wel het geval is bij de snelwegen in de regio. Als er plaatselijk sprake is van een nieuw wegcunet, zal bij het bepalen van de noodzaak voor een eventueel vervolgonderzoek op basis van het definitieve ontwerp bekeken moeten worden of bij de Provincie nog informatie aanwezig is met betrekking tot de aanleg diepte van het huidige cunet. Als deze gelijk of dieper is dan de geplande aanleg, kan het gebied als verstoord worden beschouwd. Als er geen informatie is of als de geplande aanleg dieper gaat dan de bestaande verstoring, kan gekozen worden om eerst ter plaatse langs de randen van de weg een booronderzoek uit te voeren om de bodemopbouw ter plaatse te bepalen.

Op basis van het definitieve ontwerp kan worden bepaald welke ingrepen plaatsvinden binnen reeds geroerde of nog niet (volledig) geroerde grond, en met welke archeologische verwachting.

Het vervolgonderzoek zal in eerste instantie voornamelijk de vorm hebben van een verkennend booronderzoek om de bodemopbouw te bepalen. Het gaat dan met name om de dikte van de bouwvoor en de eventuele aanwezigheid van een esdek. Indien er geen sprake is van grootschalige verstoring en een (deels) intacte bodemopbouw, zal dit waarschijnlijk vervolgens leiden tot een Proefsleuvenonderzoek met mogelijk aansluitend een opgraving indien archeologische waarden worden aangetroffen. Indien een proefsleuvenonderzoek civieltechnisch niet uitvoerbaar is of maatschappelijk onwenselijk (wegafsluitingen / omleidingen) worden de graafwerkzaamheden uitgevoerd onder archeologische begeleiding (Opgraving) in de uitvoeringsfase. Voorafgaand aan het verkennend booronderzoek dient eerst een Plan van Aanpak te worden opgesteld dat de goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag, de gemeenten Reusel-De Mierden, Bladel en Eersel (vertegenwoordigd door de regio-archeoloog van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, mevr. R. Berkvens).

Het heeft de voorkeur om eerst ter plaatse van de gebieden geselecteerd voor een IVO-O het archeologisch onderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van de resultaten kan een selectiebesluit geformuleerd worden voor de gebieden waar vervolgonderzoek nodig is. Na dit besluit kan dan voor het plangebied

Voor de gebieden waar aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van historische bebouwing wordt ook eerst een proefsleuvenonderzoek geadviseerd, waarbij onder dezelfde voorwaarden uitgeweken kan worden naar een archeologische begeleiding indien een proefsleuvenonderzoek niet uitgevoerd kan worden.

Voorafgaand aan een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding (Opgraving) dient eerst een Programma van Eisen te worden opgesteld dat eveneens dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Het bevoegd gezag dient eerst over het advies in dit rapport een besluit te nemen. Wanneer het bevoegd gezag besluit dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is en het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondsten of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondsten). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondsten’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeenten Reusel-De Mierden, Bladel en Eersel (vertegenwoordigd door de regio-archeoloog van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, mevr. R. Berkvens), de Provincie Noord-Brabant (M. Meffert) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Naschrift Op 3 februari 2023 is de beoordeling van het bevoegd gezag gedeeld door de opdrachtgever. De opmerkingen betroffen voornamelijk een aanpassing in het advies voor de deelgebieden 4, 14, 15, 18 en 21. Daarnaast bleek er onduidelijkheid over de verschillende vormen vervolgonderzoek. Dit is in de huidige versie aangepast en verduidelijkt door voor zones met historische bebouwing en nabij vastgestelde archeologische waarden eerst een proefsleuvenonderzoek te adviseren, dat omgezet kan worden in een archeologische begeleiding indien het onderzoek civieltechnisch niet mogelijk of maatschappelijk onwenselijk is. Ook is een verklaring voor de gebruikte afkortingen toegevoegd. Verder zijn er geen inhoudelijke opmerkingen aangegeven en is deze definitieve versie opgesteld.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/AR/I7G5XM
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/AR/I7G5XM
Provenance
Creator Beukelaar - van Gulik, T; Schrijvers R.
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor Beukelaar - van Gulik, T; Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie
Publication Year 2023
Rights CC-BY-SA-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
OpenAccess true
Contact Beukelaar - van Gulik, T (Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie)
Representation
Resource Type Text; Dataset
Format application/pdf
Size 121661284
Version 1.0
Discipline Humanities
Spatial Coverage Amersfoort