In opdracht van de gemeente 's-Hertogenbosch heeft RAAP van 31 januari tot en met 8 februari 2022
een archeologisch onderzoek uitgevoerd in onderzoeksgebied de Koornwaard in de gemeente 'sHertogenbosch. Dit onderzoek was noodzakelijk in verband met de voorgenomen werkzaamheden
(ombanken in het kader van natuurontwikkeling) die een bedreiging kunnen vormen voor eventueel in
de ondergrond aanwezige archeologische resten. Het onderzoek bestond uit een verkennend
booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek. Het doel van het booronderzoek was het op hoofdlijnen
in beeld brengen van de landschappelijke ontwikkeling van de Koornwaard. Het doel van het
proefsleuvenonderzoek was het vaststellen van de archeologische waarde van het plangebied tot een
diepte van 50 cm -Mv. Hiertoe was het noodzakelijk inzicht te krijgen in de precieze aard en omvang
van eventuele vindplaatsen. In het verlengde daarvan is in kaart gebracht wat de consequenties zijn
van de onderzoeksresultaten voor de verdere planvorming in het plangebied. Tijdens het onderzoek is
één boorraai gezet en zijn verspreid over het plangebied drie proefsleuven aangelegd met een totaal
oppervlak van 989 m2. Dit komt neer op een dekkingsgraad van 3,5% van het plangebied.
De Koornwaard is een Maaslandschap dat zich kenmerkt door pleistocene beddingafzettingen en
diverse kleine geulen van een vlechtend riviersysteem enerzijds, en vijf grote geulen en twee
oeverwallen uit het (Laat) Holoceen. De oeverwallen zijn gevormd in de nieuwe tijd, mogelijk zelfs pas
in de 19-20e
eeuw. Er zijn weliswaar aanwijzingen voor de aanwezigheid van een zogenaamd oud
oppervlak aangetroffen op een diepte van ca. 0,3 tot 1,5 m –Mv, maar wegens het ontbreken van een
sterk ontwikkelde A-horizont en archeologische indicatoren kunnen de gaafheid van dit niveau en de
ouderdom niet goed worden bepaald. Het booronderzoek heeft evenmin informatie opgeleverd over de
exacte datering van de geulen, oeverafzettingen en oeverwallen. De geologische, geomorfologische,
bodemkundige en archeologische informatie uit het onderzoek is hiertoe ontoereikend. Dit is een
gevolg van de methodische beperkingen van het onderzoek binnen onderhavige opdracht. De
landschappelijke ontwikkeling van het gebied ter hoogte van het Maximakanaal impliceert evenwel dat
de kleiige oeverafzettingen in het plangebied jonger zouden zijn dan ca. 1200 voor Chr. Daarmee zou
de Koornwaard wellicht niet eerder dan de late prehistorie zijn gevormd en als een geschikte
bewoningsgebied kunnen worden beschouwd. Na de aanleg van de Empelse dijk in de 13e
eeuw kwam
het gebied buitendijks te liggen en zal het (vrijwel) niet voor bewoning zijn gebruikt. Daarbij dient wel
de nodige voorzichtigheid in acht te worden genomen vanwege het gebrek aan
natuurwetenschappelijke gegevens.
In de proefsleuven zijn nauwelijks archeologische resten aangetroffen. Het gaat om enkele los
verspreide grondsporen in de vorm van paalsporen, vermoedelijk gerelateerd aan hekwerken, en
enkele vondsten. Deze resten houden verband met het grondgebruik in de nieuwe tijd en moeten als off
site-fenomenen worden beschouwd.
De archeologische resten zijn niet behoudenswaardig. Het selectieadvies luidt: vrijgeven van het
plangebied tot een diepte van 50 cm –Mv. Om beter grip te krijgen op de archeologische potentie van
dieper gelegen afzettingen van de Koornwaard is het uitvoeren van nader onderzoek cruciaal. Het gaat
dan met name om het verkrijgen van aanvullende landschappelijke gegevens m.b.t. de Koornwaard zelf
en het betrekken van bekende archeologische gegevens uit de omgeving in deze analyse.