Het nieuwe Rijksarchief Zeeland zal worden gevestigd in het Van de Perrehuis aan het Hofplein te Middelburg. Voorafgaand aan de nieuw aan te leggen archiefkelders voor het Rijksarchief, waarin de archieven van Zeeland en van de gemeenten Middelburg en Veere zullen worden samengevoegd, vond archeologisch onderzoek plaats achter dit pand. De voorbereidingen voor het onderzoek werden verricht door de provinciaal archeoloog E. Vreenegoor en J. van Doesburg van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in samenwerking met D. Lucasse van de Rijksgebouwendienst. Het onderzoek is gefinancierd door de Rijksgebouwendienst en uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) met de hulp van medewerkers van het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten (PDB) en vele amateurarcheologen van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN).Er werd door de ROB gegraven van 3 t/m 25 maart 1997. De leiding van het onderzoek was in handen van J. Dijkstra, dagelijks wetenschappelijk leider. Technisch leider was M.J.A. de Haan. Bij de uitvoering van het onderzoek werd gebruik gemaakt van de graafmachine van sloopbedrijf Sagro. De werkzaamheden van Sagro stonden onder toezicht van J. Hoogendoorn. Begin april waren ook de laatste gebouwen gesloopt en konden nog uitgebreide waarnemingen op het terrein worden verricht t/m 18 april door H. Hendrikse en H. Jongepier (PDB) met hulp van de amateur-archeologen. Het eerste deel van de uitwerking vond plaats tussen 26 maart en 18 april 1997. Hierbij is gebruik gemaakt van de door de werkgroep 'Van de Perrehuis' verstrekte historische gegevens. Dank gaat met name uit naar W. Dirksen en P.A. Henderikx. De werkgroep is bezig met de voorbereiding van een boek over de geschiedenis van het Van de Perrehuis, dat zal verschijnen bij de opening van het nieuwe Rijksarchief. Bij deze voorbereiding vindt ook archiefonderzoek plaats.Het tweede deel van de uitwerking vond plaats tussen 1 oktober en 22 december 1997. In die periode werd een belangrijk deel van het botmateriaal bestudeerd door L.S. de Vries (ROB) (zie hoofdstuk 5) en werden de diverse verslagen tot één rapport samengevoegd door E. Vreenegoor.Een deel van de vondsten was op het moment van schrijven van dit basisrapport nog niet bestudeerd. Het aardewerk bevindt zich in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Middelburg en wordt daar door de beheerder van het depot, H. Hendrikse, met de hulp van amateur-archeologen onderzocht. Hierover zal een apart rapport verschijnen. De glasscherven uit beerput 2 (werkput 4) waren zo bijzonder dat ze door J.P.F. Kottman (ROB) al wel bestudeerd zijn. De beermonsters uit de afvoergoot in werkput 3 en uit beerput 2 uit werkput 4 zijn bestudeerd door L.S. de Vries (ROB).Tijdens het veldwerk en de eerste uitwerking is een voorlopige indruk verkregen van de vondsten en hun datering, zodat de opgegraven gebouwen globaal gedateerd konden worden. Het grootste deel van de vondsten is afkomstig uit afvalkuilen, een beerlaag en het restant van de ringwalgracht. De datering van de diverse sporen varieert tussen het begin van de 14e eeuw en de 19e eeuw.