SamenvattingIn opdracht van Tauw b.v. heeft Transect in december 2011 een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) in de vorm van verkennende boringen uitgevoerd naar de – mogelijke – aanwezigheid en de verwachte kwaliteit van archeologische waarden op het Prozeeterrein aan de Verlengde Hoogravenseweg 71 in Utrecht. Aanleiding voor het onderzoek is het plan om op het terrein woningen te realiseren.Uit het bureauonderzoek van ADC Archeoprojecten (Molthof & Huizer 2009) blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor wat betreft archeologische resten uit de Middeleeuwen (450 – 1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500 – heden). Indien een zijtak van de Houtense stroomrug tot in het plangebied zou lopen, zouden ook archeologische waarden uit de Bronstijd (2000 – 850 voor Chr.) of IJzertijd (850 – 12 voor Chr.) in het plangebied kunnen worden verwacht. Tot slot kunnen in het plangebied archeologische resten uit de Romeinse tijd (12 voor Chr. – 450 na Chr.) worden verwacht, die met de Romeinse Limes samenhangen.Tijdens het verkennend booronderzoek zijn 13 – gedocumenteerde – boringen gezet (in totaal zijn circa 25 boringen gezet, maar het merendeel mislukte c.q. stuitte op ondoordringbare puinlagen, of de boor liep vanwege de hoge grondwaterstand leeg). De boringen laten zien dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit klei op (Holland-)veen. In de zuidwesthoek en de zuidelijke helft van het plangebied bevinden zich tussen het kleipakket en het veen zandige en kleiige oeverwalafzettingen. In de noordelijke zone van het plangebied is het bovenste traject van de bodem tot maximaal 130 cm opgehoogd, geroerd, dan wel geëgaliseerd.In het plangebied kunnen op drie niveaus archeologische waarden aanwezig zijn, te weten in het ‘egalisatiepakket’ dat aan de noordzijde van het plangebied is aangetroffen op een diepte van 20 tot 130 cm onder het maaiveld (–mv). Hierin is veel puin (baksteen en kalkmortel), houtskool en ook wat aardewerk aangetroffen (roodbakkende scherven en een steeltje van een kleipijp). Een tweede niveau betreft de laklaag die zowel in de ‘noord-zuid’-boorraai als in de ‘west-oost-boorraai is aangetroffen op een diepte van 125 cm tot 195 cm –mv. De laklaag wordt geïnterpreteerd als een fase van bodemvorming, mede gezien de inspoelingslaag met ijzeroxide en mangaanconcreties direct onder de laklaag. Een derde potentieel niveau wordt gevormd door de top van de zandige oeverwalafzettingen in boringen 2, 3 en 4, op een diepte van 170 tot 205 cm -mv.Omdat de oeverwalafzettingen echter uiterst kalkrijk zijn en de kleiige inschakelingen ongerijpt zijn, wordt de archeologische verwachting van deze laag als nihil, dan wel zeer gering, ingeschat.Voor wat betreft de laklaag is sprake van een zekere archeologische verwachting, hoewel hierin – vooralsnog – geen archeologische indicatoren in zijn herkend (maar hiervoor is het gehanteerde boorgrid ook niet geschikt). De inspoelingszone met ijzeroxide en mangaanconcreties direct onder de laklaag vormt een sterke aanwijzing voor bodemvorming en dus voor een loopniveau.Het ‘egalisatiepakket’ is moeilijk in te schatten, hoewel historische kaarten (zie bureauonderzoek) een enkele aanwijzing geven voor bebouwing vóór de eerste helft van de vorige eeuw. Ook dit niveau mag dus als archeologisch minder relevant worden gekwalificeerd.