De beek die geeft en de beek die neemt

DOI

In opdracht van Bouwontwikkeling Zuid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in de winter van 2014-2015 een archeologische begeleiding protocol opgraving uitgevoerd in het centrum van de gemeente Sittard-Geleen. Een grootschalige ontgraving was nodig in verband met de ontwikkeling van het project Ligne, een multifunctioneel gebouw (wonen, werken, recreatie) met parkeerkelder, direct ten westen van het historische centrum van Sittard. De parkeergarage en daarmee de archeologische begeleiding beslaat een oppervlakte van circa 110 x 80 m.Uit vooronderzoek op de locatie Ligne is naar voren gekomen dat het onderzoeksgebied, dat in het dal van de Geleenbeek ligt, bijzondere archeologische resten vanaf de Steentijd tot de Nieuwe tijd zou kunnen herbergen. Op basis daarvan is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld, waarin de doel- en vraagstellingen van het onderzoek staan omschreven. In een Plan van Aanpak (PvA) is door RAAP vervolgens uitgewerkt hoe het project zou worden uitgevoerd, hetgeen op kleine praktische aanpassingen na ook zo is gebeurd.De uitvoering van de begeleiding is op 11 november 2014 begonnen met de aanleg van drie grote proefsleuven over de breedte van de noord-zuid georiënteerde parkeerkelder, ofwel dwars op het dal van de Geleenbeek. Met behulp van de drie profielen uit deze sleuven is bepaald op welke diepte de verschillende (vijf) vlakken tijdens de ontgraving aangelegd moesten worden. De verdere ontgraving van de parkeerkelder is vervolgens tussen november 2014 en februari 2015 met een team van vier tot vijf man en de inzet van één tot drie kranen archeologisch begeleid, met ondersteuning van vrijwilligers uit Sittard. Op 18 januari 2015, ongeveer halverwege het onderzoek, vond onder grote publieke belangstelling een open dag plaats, die bezocht werd door zo’n 200 mensen.De drie grote profielen van de proefsleuven zijn uitgebreid onderzocht, gedocumenteerd en bemonsterd ten behoeve van het fysisch geografisch onderzoek, dat de rode draad van het archeologische onderzoek vormde. Mede met behulp van divers specialistisch onderzoek heeft het fysisch geografisch onderzoek een redelijk gedetailleerde reconstructie van de landschappelijke genese opgeleverd. Hieruit is gebleken dat het gebied zowel rustige als ook zeer turbulente fasen heeft gekend, die als volgt kunnen worden samengevat.Als op de overgang van de laatste ijstijd naar het Vroeg Holoceen (circa 9000 voor Chr.) het klimaat opwarmt, worden door de Geleenbeek bovenop de grove afzettingen uit het Laat Glaciaal (het Maasterras) fijne zanden en lemen afgezet, die de zogenaamde oude daluitspoelingswaaier vormen. Hierin ontwikkelt zich gedurende het Mesolithicum (8800-4900 voor Chr.) een rustige meanderende fase van de Geleenbeek, een bodem van een broekbos, die ook al eerder tijdens het vooronderzoek en het onderzoek aan de nabij gelegen Oda-parking is aangetroffen. Vanaf kort vóór het Vroeg Neolithicum (vóór 5100 voor Chr.) en tot in het Midden Neolithicum (tot circa4000 voor Chr.) vindt een hevige re-activatie van de beek plaats, waarbij de beek zich insnijdt en lateraal verplaatst en daarbij zandige afzettingen achterlaat. Vanaf het Midden Neolithicum neemt deze hevige fase van de beek weer af en wordt afgespoelde/geërodeerde löss vanuit het achterland afgezet. Tussen het Laat Neolithicum en de Midden Bronstijd (tussen 2850 en 1100 voor Chr.) migreert de beek dan naar het oosten buiten het onderzoeksgebied, maar wordt het gebied tot in de Middeleeuwen nog wel regelmatig overstroomd. Pas vanaf de 11e of vroege 12e eeuw is dit zo weinig dat het onderzoeksgebied voor het eerst wordt bewoond.Tijdens de ontgraving zijn alleen in de bovenste twee vlakken (resp. op circa 1,20 en circa 1,50 m -Mv) antropogene grondsporen aangetroffen. Het gaat daarbij om verschillende sporen uit de Volle en Late Middeleeuwen én de Nieuwe tijd. De sporen uit de Volle Middeleeuwen bestaan uit de resten van minstens één erf (een huisplattegrond, een waterput en een mogelijk bijgebouw) en meerdere clusters met paalsporen en/of kuilen. De resten uit de Late Middeleeuwen bestaan uit enkele kuilen en perceelsgreppels en wijzen er op dat vanaf de vroege 14e eeuw waarschijnlijk geen bewoning meer aanwezig is. Verrassend genoeg werden ook enkele vondsten uit de Vroege Middeleeuwen (21 aardewerkscherven) aangetroffen, maar deze kunnen niet aan bepaalde grondsporen uit die periode gerelateerd worden. Het vondstmateriaal uit de Volle tot Late Middeleeuwen bestaat niet alleen uit aardewerk, maar ook uit vondsten van glas, metaal, hout, leer, dierlijk bot en botanische macroresten. Uit de Nieuwe tijd werd een grote leemafgraving van circa 88x44 m gevonden en verschillende veldbrandovens. Het vondstmateriaal uit de Nieuwe tijd bestaat uit aardewerk en vondsten van metaal en glas.In de dieper gelegen opgravingsvlakken 3, 4 en 5 werden soms nog resten van dieper reikende grondsporen aangetroffen (zoals de waterput en de leemwinningskuil), maar verder alleen diverse dagzomende, natuurlijke afzettingen. Deze natuurlijke afzettingen hebben, vooral op vlakken 4 en 5, veel archeologische vondsten uit het Mesolithicum, het Neolithicum en de Bronstijd opgeleverd, die wijzen op menselijke activiteiten in het gebied gedurende deze perioden. Opvallend afwezig gedurende het gehele onderzoek waren trouwens de IJzertijd en de Romeinse tijd, terwijl deze perioden tijdens het circa 100 m ten noordoosten van onderhavig plangebied gelegen Oda-parking wel zijn aangetroffen.De verschillende deelonderzoeken van vondsten en monsters hebben diverse en waardevolle informatie opgeleverd. In de eerste plaats hebben verschillende specialistische onderzoeken, zoals korrelgrootte analyses, micromorfologisch onderzoek, pollenonderzoek en OSL-analyses, belangrijke bijdrages geleverd om de landschappelijke genese te kunnen reconstrueren. Daarnaast hebben verschillende materiaal- en/of periodespecialisten het diverse vondstmateriaal gedetermineerd, zo mogelijk gedateerd en geïnterpreteerd. Het materiaalonderzoek van vondsten en monsters uit de Prehistorie had daarbij een ander karakter dan het onderzoek naar de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Voor deze laatste perioden richtten de deelonderzoeken zich vooral op de datering en functie van de sporen waaraan zij gerelateerd waren, een situatie die reeds van te voren enigszins duidelijk was. Dat gold niet voor de resten uit de Prehistorie, waarvan de context geheel in nevelen was gehuld. Het ging weliswaar om veel en goed geconserveerde vondsten, maar het was volstrekt onduidelijk met wat voor menselijke activiteiten zij gerelateerd konden worden. Met betrekking tot de Prehistorie zijn aardewerk, vuursteen, natuursteen, dierlijk bot en een pollenmonster onderzocht. Het prehistorische aardewerk leverde interessante ensembles op uit vooral de Lineaire Bandkeramiek (LBK; 5100-4900 voor Chr.), maar ook de Michelsberg-cultuur (MK; 4200-3400 voor Chr.) en in veel mindere mate uit de Bronstijd (2000-800 voor Chr.). Met uitzondering van het aardewerk uit de Bronstijd is duidelijk dat het wel om nederzettingsafval gaat, maar niet in een samenstelling zoals deze in nederzettingen wordt aangetroffen. De aardewerkscherven waren niet alleen goed geconserveerd, maar bleken binnen concentraties (afzonderlijke vondstnummers) ook in grote mate aan elkaar te passen (met bijvoorbeeld meerdere volledige potprofielen) en meestal uit één periode te dateren. Hieruit kan worden opgemaakt dat het materiaal vlak langs de beek in situ moet hebben gelegen alvorens het in de beek terechtkwam. Samen met de reconstructie van de hevige re-activatiefase van de beek, waarbij insnijding snel door sedimentatie werd opgevolgd, wordt duidelijk dat het materiaal meestal ook weer snel is afgedekt en deponeringen zo veelal bij elkaar zijn gebleven.Het onderzoek aan vuurstenen artefacten kan een dergelijk goede conservering (en een eventueel behouden depot) niet aantonen, omdat het lithische materiaal zich daarvoor minder leent en ook geen duidelijke concentraties zijn aangetroffen. Het onderzoek heeft wel geleid tot enkele eenduidige dateringen van artefacten uit het Mesolithicum (8800-4900 voor Chr.), het Vroeg Neolithicum (5100- 4900) en het Midden Neolithicum (4200-2900 voor Chr.), maar aangezien het meeste materiaal alleen ruimer gedateerd kan worden, kunnen geen concentraties of clusters uit dezelfde periode worden aangetoond. Wat wel duidelijk is geworden, is dat ook het vuursteen materiaal niet overeenkomt met een ensemble dat normaal gesproken binnen een nederzetting wordt gevonden.De prehistorische natuurstenen artefacten lijken vooral uit de Bandkeramische periode te dateren.Behoudens een dissel zijn vooral fragmenten van maalstenen gevonden, waarvan er drie ook resten van oker op het maalvlak vertonen. In tegenstelling tot voorbeelden uit de literatuur, waarbij oker ook op de breukvlakken was gesmeerd en uitgegaan wordt van een ritueel breken en deponeren, bezaten de exemplaren van Ligne geen oker op de breukvlakken. Het goed geconserveerde bot van Sittard Ligne dateert waarschijnlijk grotendeels uit de LBK-periode en bevatte oeros, edelhert, everzwijn, rund en varken. Harde conclusies op basis van de circa veertig resten en onzekere dateringen (mesolithisch tot midden-neolithisch) zijn echter niet mogelijk.Duidelijk is wel dat sprake was van een tweeledige voedseleconomie, gebaseerd op veeteelt en jacht. Bijzonder was ook de vondst van een zogenaamde T-bijl van gewei.Het weinige pollenmateriaal uit de Prehistorie dateert uit een periode net vóór de komst van de eerste landbouwers: tussen 7000 en 5000 voor Chr. Gedurende die tijd bestond een (helling)bos dat gedomineerd werd door linde. Het bos was relatief open gezien de aanwezigheid van klimop, hop en grassen en nabij de beekloop kwamen broekbossen met els en wilg voor. Waarschijnlijk werd het broekbos langs de oever afgewisseld met lagere kruidrijke vegetatie met onder andere lisdodde en moerasspirea.Met betrekking tot de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd zijn aardewerk, glas, metaal, natuursteen, dierlijk bot, leer en botanische macroresten onderzocht. Het onderzoek naar het middeleeuwseaardewerk heeft duidelijke dateringen opgeleverd, waaruit blijkt dat het zwaartepunt van de bewoning in de Volle Middeleeuwen lag. Verrassend waren enkele scherven uit de Vroege Middeleeuwen die echter niet aan sporen gerelateerd kunnen worden. Aardewerk uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd is respectievelijk waarschijnlijk alleen via bemesting en als stadsafval in het gebied terechtgekomen. Het ensemble uit de Volle Middeleeuwen, de grootste groep binnen het middeleeuwse aardewerk, valt op door een erg groot aandeel van Zuid-Limburgs aardewerk, dat afkomstig is van pottenbakkersovens uit het dichtbij gelegen Schinveld en Brunssum. In tegenstelling tot noordelijker gelegen vindplaatsen uit deze periode is nauwelijks aardewerk uit de productiecentra van zogenaamde Elmpter waar aanwezig. Het intermezzo over de beschildering van dit aardewerk schetst ons een interessant beeld van algemeen gedachtengoed in de middeleeuwse samenleving.De deelonderzoeken naar metaal en natuursteen betreffen veel minder vondsten. De natuurstenen artefacten hebben geen eigenlijk bijzondere werktuigen opgeleverd, terwijl de reconstrueerbare metaalvondsten slechts uit enkele gespbroches, een oor van een grape, enkele muntjes, loden kogels en een stuk van hoefijzer bestaan. Daarnaast zijn plaatjes en klinknagels gevonden, die wijzen op herstelwerkzaamheden van metalen vaatwerk en stukjes gesmolten brons en metaalslak die op onbepaalde metaalbewerking sluiten.Botanische en dierlijke resten uit de Volle Middeleeuwen wijzen op een typische voedseleconomie van een boerderij uit die tijd. De botanische monsters uit de waterput hebben resten van graan, vlas, slaapbol en biet opgeleverd en daarnaast onkruiden die op het bebouwen van graanakkers en hakvruchtakkers wijzen. Vervolgens zijn ook een redelijk groot aantal resten van soorten aangetroffen die indicatief zijn voor graslandvegetaties. Een monster uit een paalspoor ten slotte, bevatte een verkoold zaadje van druif en diverse verkoolde graankorrels. Het dierlijk bot bestaat bijna geheel uit gedomesticeerde zoogdieren, van jacht is geen sprake meer. De veestapel wordt gedomineerd door rund, gevolgd door varken. Paard, schaap/geit en hond waren wel aanwezig, maar in veel mindere mate.Het onderzoek sluit af met een uitgebreide synthese waarin verschillende deelonderzoeken met elkaar gerelateerd worden en de diverse gegevens tot een coherent verhaal gereconstrueerd worden. Het is een verhaal over een beekdal, over landschappelijke ontwikkelingen en menselijke activiteiten, vlakbij de beek: een beek die de mens veel kon geven, zoals water en een rijke fauna en flora, maar ook een beek die in bepaalde hevige perioden alles wegspoelde. Ter sprake komen ook de eventuele (nieuw)waarde van de resultaten en interpretaties ten opzichte van vergelijkbaar onderzoek uit Zuid-Limburg en vooral Sittard zelf. Na de synthese volgen ten slotte nog de conclusies en de beantwoording van de onderzoeksvragen.

Files not yet migrated to Data Station. Files for this dataset can be found at https://easy.dans.knaw.nl/ui/datasets/id/easy-dataset:65893.

Date: 2015-01-21

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-z5x-3cfz
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-z5x-3cfz
Provenance
Creator G. Tichelman; M.H.P.M. Ruijters; G.R. Ellenkamp
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor M.A.H. Lipsch; E. Drenth; M. De Grooth; S. Ostkamp; G. Hensen (RAAP); F. Van Oosterhout (RAAP); J. van Gent; A. Maurer; P.S. Toms; R. Exaltus; T. Oudemans; L. Kubiak-Martens; M. Hageman; M. Blom; RAAP
Publication Year 2016
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact M.A.H. Lipsch (RAAP Archeologisch Adviesbureau)
Representation
Resource Type Dataset
Format text/xml
Size 23706; 22453; 416; 7342
Version 1.0
Discipline Humanities