Bestemmingsplangebied Hilvarenbeek Noord West Zuidzijde, gemeente Hilvarenbeek

DOI

ADC ArcheoProjecten heeft in december 2019 en januari 2020 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied Hilvarenbeek Noord West Zuidzijde (hier na te noemen: plangebied) in de gemeente Hilvarenbeek. De aanleiding voor het onderzoek is het wijzingen van de huidige bestemming van de gronden naar ‘wonen’. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied op de overgang van een dalvormige laagte naar een dekzandrug ligt. Op grond van deze ligging moet rekening worden gehouden met archeologische resten uit de periode Laat- Paleolithicum tot en met Mesolithicum gerelateerd aan jager-verzamelaars. Hierbij moet worden opgemerkt dat er ondanks de aanwezigheid van een waterloop (Roodloop) ten noorden van het plangebied geen sprake is van een natuurlijk beekdal en dat de landschappelijke gradiënt weinig uitgesproken is. Daarom wordt de kans op de aanwezigheid van dergelijke resten als relatief laag ingeschat. Indien aanwezig zullen zij zich in de top van het dekzand bevinden en hoofdzakelijk bestaan uit vuursteenstrooiingen en eventueel grondsporen in de vorm van haardkuilen. Vanwege de relatief hoge grondwaterspiegel wordt aangenomen dat het plangebied voor landbouwers minder interessant was in vergelijking met de zuidelijker gelegen dekzandrug. De kans op de aanwezigheid van sporen van nederzettingen en grafvelden uit de periode Neolithicum tot en met Middeleeuwen wordt dan ook vrij klein geacht, maar kan op grond van waarnemingen ten zuiden van het plangebied niet geheel worden uitgesloten. Verder bestaat er een theoretische kans op het aantreffen van rituele deposities. In de Late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd werd het plangebied in gebruik genomen voor de landbouw. Hierbij werd het gebied ten behoeve van het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid en waterhuishouding vermoedelijk opgehoogd met plaggen en mest. Met deze plaggenbemesting kan allerlei vondstmateriaal zijn aangevoerd. Dergelijke vondsten duiden echter niet op bewoning in het plangebied. Op basis van oude kaarten moet worden aangenomen dat de bewoning langs de voorloper van de huidige Tilburgseweg (‘Baan van Tilburg naar Beek’) was geconcentreerd. Op oude kaarten is het gebied ten westen hiervan, waar onderhavig plangebied gesitueerd is, geheel onbebouwd en opgedeeld in onregelmatige, enigszins blokvormige percelen met een agrarisch grondgebruik. De kans op de aanwezigheid van bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd wordt daarom als laag ingeschat. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat de natuurlijke ondergrond uit matig siltig zeer fijn zand met enkele leemlagen bestaat. De afzettingen worden geïnterpreteerd als smeltwaterafzettingen en dekzand (Formatie van Boxtel). De natuurlijke ondergrond wordt in de boringen 1 t/m 3 en 8 afgedekt door een 70 tot 80 cm dik plaggendek, dat is opgebracht ten behoeve van het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid en de waterhuishouding. In de boringen 4 t/m 7 en 9 gaat de natuurlijke ondergrond niet direct over in een plaggendek, maar is sprake van een 15 tot 60 cm dikke menglaag bestaande uit brokken lichtgrijs(geel) en grijsbruin zand. Deze laag wordt geïnterpreteerd als een door diepploegen omgewerkte laag (A-/C-horizont). In geen van de boringen zijn in de top van de smeltwaterafzettingen of het dekzand sporen van een podzolbodem of een oude akkerlaag waargenomen. Vermoedelijk was het gebied in het verleden relatief nat als gevolg van de aanwezigheid van slecht waterdoorlatende leem(lagen) in de ondergrond en/of is door agrarische grondbewerking de oorspronkelijke top opgenomen in het bovenliggende plaggendek. Op basis hiervan wordt de kans op de aanwezigheid van intacte resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum gerelateerd aan jager-verzamelaars klein geacht. Ook de kans op de aanwezigheid van resten uit latere perioden wordt klein geacht. Samenvattend kan gesteld worden dat op basis van het verkennend booronderzoek de verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum naar laag moet worden bijgesteld en dat lage verwachting op resten uit de overige perioden moet worden gehandhaafd. De lage verwachting is in lijn met de resultaten van het in 2016 in het noordelijk deel uitgevoerde verkennend booronderzoek (Van der Zee 2016).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2xg-fxnb
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-2xg-fxnb
Provenance
Creator R.M. van der Zee
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor M.G. Nieuwenhuijsen
Publication Year 2021
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact M.G. Nieuwenhuijsen (ADC ArcheoProjecten)
Representation
Resource Type Dataset
Format text/xml; application/pdf
Size 9707; 8868; 1008; 5911; 14450169
Version 1.0
Discipline Humanities