Sleeuwijk, Rijksstraatweg 41 - 43

DOI

Vraagstelling:Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen? Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten? Welke consequenties zal voortgaande planuitvoering op de archeologische resten kunnen hebben? Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan dit bestaan? Plangebied zie afb. 1 Geologie /Geomorfologie Het plangebied bevindt zich in het deltagebied van de Rijn en de Maas. Het plangebied bevindt zich op de Gorkum-Arkel stroomgordel. Deze stroomgordel was actief tussen 6515 en 5590 BP en afzettingen hiervan zijn te vinden vanaf 3 m -mv. Op de geomorfologische kaart staat het westelijke deel van het plangebied als niet gekarteerd aangegeven. In het oostelijke deel van het plangebied staat Rivierkom en oerverwalachtige vlakte (code 2M48) aangegeven. Iets ten westen van het plangebied staat op de geomorfologische eenheid Overloop of crevassegeul (code R44) aangegeven. Bekende archeologische waarden In theorie zijn archeologische vindplaatsen vanaf het Vroege Neolithicum aan te treffen op de hoger gelegen delen van de Gorkum-Arkel stroomgordel, zoals de oeverwallen. Er zijn vooralsnog nauwelijks archeologische resten uit Sleeuwijk bekend. Een uitzondering wordt gevormd door sporen van Vroeg Middeleeuwse bewoning aan de Roef. Historische waarden Sleeuwijk maakt historisch gezien deel uit van het Land van Altena. Uit de rechtsbronnen van Woudrichem blijkt dat het dorp Sleeuwijk al in 1307 bestond. Toen bestond het dorp uitsluitend uit enkele boerderijen rondom de kerk. Bij de Roef (ca 700 m ten zuidoosten van het plangebied) zijn sporen van Vroeg Middeleeuwse bewoning aangetroffen. Op historische kaarten is te zien dat het plangebied tot aan het einde van de 19e eeuw onbebouwd is geweest. Verwachting In het plangebied is sprake van drie verschillende zones met een archeologische verwachting. Dat betekent dat voor het oostelijke deel van het plangebied een lage verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische resten. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van dit gedeelte in een lager gelegen deel van de Gorkum-Arkel stroomgordel, een komgebied. Voor het westelijke deel van het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf het Vroege Neolithicum. Deze kunnen zich bevinden in de top van de oeverwalafzettingen. Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van resten die verband houden met de historische kern van Sleeuwijk. Deze resten kunnen direct vanaf het maaiveld worden aangetroffen. Methode veldonderzoek Bij het verkennend booronderzoek zijn 8 boringen zo verspreid mogelijk over het plangebied gezet, waarbij de toegankelijkheid van de boorlocaties leidend was. In eerste instantie zijn 6 boringen gezet vanwege een beperkte toegankelijkheid van een groot deel van het terrein. Dit deel is later alsnog toegankelijk gemaakt waardoor er nog twee aanvullende boringen gezet konden woren. De boringen zijn gezet met een edelmanboor (7 cm Ø) en een guts (3 cm Ø). De posities van de boringen zijn ingemeten met behulp van een meetlint ten opzichte van de bebouwing. De boringen zijn tot verschillende dieptes gezet tussen 1,1 en 2 m beneden maaiveld. De boringen zijn beschreven conform de NEN 5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB). Resultaten veldonderzoek Op basis van het verkennend booronderzoek is een laagopeenvolging in het plangebied vastgesteld van een humeuze laag met daarin puinresten op oeverwaldoorbraakafzettingen die kort na de St. Elisabethsvloed zijn afgezet.8Het humeuze pakket met daarin de rommelige laag met puinresten betreft een cultuurlaag die op basis van de datering van het hieronder gelegen zandpakket (afgezet na 1421 AD) in de Late Middeleeuwen of later geplaatst kan worden. Aangezien zich in deze laag ook moderne glas- en puinresten zijn aangetroffen is het aannemelijk dat de dit pakket (relatief) recent geroerd is. De aanwezigheid van een veenpakket in twee boringen geeft aan dat het plangebied zich op een dieper gelegen deel van de Gorkum-Arkel stroomgordel bevindt waar door de natte omstandigheden veengroei mogelijk was. De zeer abrupte overgang van de zandige oeverwaldoorbraakafzettingen op de eronder gelegen kleilaag, doet vermoeden dat de top van de kleiafzettingen hier geërodeerd is door de overstromingen in de Late Middeleeuwen. Selectieadvies en aanbevelingen Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek adviseert Salisbury Archeologie om een deel van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen plannen. In dit deel van het plangebied blijkt het archeologisch relevante niveau ver beneden de geplande bodemingrepen te liggen. De verstoringsgraad van de geplande funderingstechniek met boorpalen zal dermate gering zijn dat deze geen significante bedreiging vormen voor eventuele archeologische resten en valt ruim binnen de richtlijnen die zijn opgesteld voor archeologievriendelijk bouwen. De hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen in het noordoostelijke deel van het plangebied blijft op basis van het booronderzoek in stand. Hoewel er (sub)recent materiaal is aangetroffen in een cultuurlaag die vanaf het maaiveld aanwezig is, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de gehele laag recent verstoord is. Diepere vondsten en sporen kunnen hier nog aanwezig zijn. Derhalve wordt geadviseerd in dit deel van het plangebied een vervolgstap binnen het archeologische onderzoek uit te voeren. Gezien de geringe oppervlakte van het te onderzoeksgebied wordt geadviseerd hier een Proefsleuvenonderzoek (IVO-P) met een eventuele doorstart naar een definitieve opgraving (DO) uit te voeren. De algemene doelstelling van het proefsleuvenonderzoek is het achterhalen of er daadwerkelijk een archeologische vindplaats voorkomt. Als dit het geval is dient de aard en de begrenzing ervan nader gespecificeerd te worden. Uiteindelijk dient dit te resulteren in een waardering van de vindplaats mocht deze aanwezig zijn. In gevolg daarop kan in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag besloten worden de vindplaats definitief op te graven. Aangezien bij sloopwerkzaamheden de bodem (en daarmee eventuele archeologische resten) verstoord kan raken, wordt tevens geadviseerd om sloopwerkzaamheden voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek uitsluitend bovengronds uit te voeren. Voor het vrijgegeven deel van het plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Met betrekking tot de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Altena.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-272-8nut
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-272-8nut
Provenance
Creator M Soldaat
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor P Bloemendaal
Publication Year 2020
Rights CC0 1.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Contact P Bloemendaal
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 5540698; 10272; 10242; 1000; 4421
Version 1.0
Discipline Humanities