Twaalf houtmonsters van drie vistonnen en drie vleestonnen die in het ruim van het Scheepswrak Scheurrak SO1 zijn gevonden, zijn dendrochronologisch onderzocht. Elk meting aan een duig resulteerde in een meetreeksen. De twaalf meetreeksen zijn vergeleken met de referentiekalenders voor eik. Dit resulteerde in een datering voor elf houtmonsters
Vistonnen
Het onderzoek naar één duig uit viston 1 resulteert in een vroegst mogelijk kapjaar ná 1571 en heeft een houtherkomst in het Baltisch gebied. Het onderzoek naar het duigenhout uit viston 2 heeft niet geresulteerd in een kapjaar. Een van de twee onderzochte duigen uit viston 4 dateerde wel succesvol en resulteerde in een vroegst mogelijk kapjaar ná 1583.
Vleesvaten
Vleesvat 3 dateert met een vroegst mogelijk kapjaar ná 1582. Vleeston 4 is opnieuw zeer nauwkeurig te dateren, met een kapinterval tussen 1588 en 1596. Voor vleesvat 6 in het kapjaar te dateren met een vroegst mogelijk kapjaar ná 1580. De herkomst van het hout van de vleesvaten wijst op een houtherkomst in het Baltisch gebied.
Een vroegst mogelijk kapjaar dient niet geïnterpreteerd te worden als een kapjaar. Het daadwerkelijke kapjaar kan enkele tot meerdere tientallen jaren later zijn.
Hoewel er geen duidelijke marges bekend zijn, dient er rekening te worden gehouden met het vervoer van hout vanuit de bossen naar de houtmarkten en met de droogtijd van het hout voor de productie van vaten. Deze periode zal in het korte geval maanden bedragen, maar naar verwachting niet meer dan vijf jaar. Het gaat hier om een globale indicatie, die desondanks toch dient te worden meegenomen in de interpretatie van de kapjaren.