In opdracht van Accon-AVM Agro Bedrijfsadvies heeft Transect in februari 2012 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd naar de - mogelijke - aanwezigheid en verwachte relatieve kwaliteit van archeologische waarden op het terrein aan de Dijkstraat 51 in Asten (gemeente Asten, provincie Noord-Brabant). Aanleiding voor het onderzoek is de geplande nieuwbouw van een vleesvarkensstal in het plangebied. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 3.030 m 2 . Het plangebied is volgens de gemeentelijke beleidskaart archeologie voor driekwart gelegen in een zone van categorie 4 (een gebied met een hoge archeologische verwachting). Volgens de beleidskaart en het archeologiebeleid wordt aan categorie 4 een onderzoeksverplichting gekoppeld voor initiatieven die een groter oppervlak dan 250 m² beslaan en daarbij dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld. Om de archeologische waarde van het plangebied te kunnen bepalen is een archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting. Dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten voorkomen. Het doel van het verkennend booronderzoek is het toetsen en waar mogelijk aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door middel van veldwaarnemingen. Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Aa, in de Centrale Slenk, tussen de Peelhorst en de Kempenhorst; op de grens van oude bouwlanden en jonge ontginningen. De oude bouwlanden dateren uit de Middeleeuwen (450 – 1500 na Chr.); de jonge ontginningen dateren van na de introductie van kunstmest. Volgens de geomorfologische kaart ligt de planlocatie in een gebied met dekzandruggen, die ten dele met oude bouwlanddekken (enkeerdgronden) zijn afgedekt (zie bijlage 3). Volgens de bodemkaart ligt het plangebied op de grens van vlakvaaggronden en hoge enkeerdgronden, die in beide gevallen uit leemarm en zwak lemig fijn zand bestaan (Jong Dekzand) (zie bijlage 2). De grondwatertrap in het plangebied is VI-VII. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft voor archeologische waarden uit de periode vanaf het Laat Paleolithicum B tot en met de Nieuwe tijd verwacht (18.000 voor Chr. – heden). Gezien de archeologische waarnemingen in de omgeving van het plangebied, geldt een hoge archeologische verwachting voor archeologische waarden uit de IJzertijd (800 – 12 voor Chr.). Voor de Romeinse tijd (12 voor Chr. – 450 na Chr.) en de Nieuwe tijd geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Uit de Kadastrale Minuutplan 1811 – 1832 blijkt namelijk dat de planlocatie een historisch erf betreft en dat hier ook een oude weg heeft gelopen. Archeologische waarden worden in de top van het dekzand verwacht. Gezien de ligging van het plangebied op de grens van oud bouwland naar jong ontginningsgebied, moet er rekening mee worden gehouden dat het dekzand is afgedekt met een enkeerdgrond i.c. plaggendek. In het kader van het verkennend booronderzoek zijn 6 boringen gezet. Conform de richtlijnen van de gemeente Asten is tevens een profielputje aangelegd. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat ter hoogte van boringen 1 en 2 de bodem is verstoord tot in de C-horizont van het dekzand. In boring 3 tot en met 6 en in het profielputje is een plaggendek herkend. Deze bestaat uit de bouwvoor (Aap), Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht T: 030-7620705 F: 030-7620706 E: informatie@transect.nl 4 een sterk humeuze bruingrijze laag (Aa2) en een licht humeuze grijze laag (Aa3). Deze lagen behoren gezamenlijk tot het plaggendek. In boring 6 en ter hoogte van het profielputje, is tussen het plaggendek en het uitgangsmateriaal een vergraven bodem herkend. Het betreft de vroegste fase van het cultuurdek en vormt de overgang van het natuurlijk substraat naar het plaggendek (Apb). Deze overgangslaag is mogelijk tot stand gekomen door het afplaggen of verspitten van het vroegere vegetatieniveau. Op basis van de uitkomsten van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek, adviseren wij om een archeologische begeleiding van het uitgraven van de bouwput voor de nieuwe varkensstal uit te voeren. Hoewel de top van het dekzand in vrijwel alle gevallen is verstoord, moet uit het booronderzoek worden geconcludeerd dat deze verstoring relatief gering is. Hiervoor pleit onder andere de vergraven zone die in boring 6 en het profielputje is waargenomen en waarin nog resten van de oorspronkelijke podzol aanwezig zijn. Deze situatie is indicatief voor een geringe mate van ‘aftopping’ van het dekzand, zodat diepere archeologische grondsporen nog aanwezig kunnen zijn. Bovendien is het archeologisch niveau (top dekzand) afgedekt door een enkeerdgrond, die dit niveau heeft beschermd tegen ondiepe bodemingrepen, zoals ploegen. Dat er geen archeologische vondsten in de boringen, dan wel in het profielputje zijn gedaan, is niet representatief voor de daadwerkelijke archeologische situatie, omdat het boorgrid en de gebruikte boor(-diameter) op een verkennend onderzoek waren gebaseerd. Het onderzoek is zo zorgvuldig mogelijk en conform de hiervoor geldende eisen uitgevoerd. Omdat het uitgevoerde onderzoek een steekproef betreft, kan niet zondermeer worden uitgesloten dat bij bodemwerkzaamheden, archeologische resten worden aangetroffen. De kans hierop is echter klein. Mochten er bij bodemwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dienen deze conform de hiervoor geldende wettelijke eisen te worden gemeld. Om praktische redenen wordt geadviseerd om de melding bij de gemeente te doen.